1. Marco compra un telefono nuovo Il telefono è nero e molto leggero Lo schermo è grande e luminoso. Marco è felice e un po’ emozionato. Apre la scatola e prende il telefono. Accende il telefono e sorride.
Marco
Hij koopt
een nieuwe telefoon
De telefoon
is
zwart
en
heel licht
Het scherm
is
groot
en helder.
Marco
is blij
en een beetje opgewonden.
Hij opent de doos
en pakt de telefoon.
Hij zet aan
de telefoon
en glimlacht.
Marco koopt een nieuwe telefoon. De telefoon is zwart en heel licht. Het scherm is groot en helder. Marco is blij en een beetje opgewonden. Hij opent de doos en pakt de telefoon. Hij zet de telefoon aan en glimlacht.