1. LenaLena × escezij gaat naar buiten × da un baruit een bar × dopo la pausa pranzo.na de lunchpauze. × Hazij heeft × un caffè piccoloeen klein kopje koffie × in manoin haar hand × e vaen zij gaat × verso l’ufficio.naar het kantoor. × A un certo puntoOp een gegeven moment × sentezij hoort × una voce.een stem. × Èhet is × Noah,Noah, × un vecchio amico di scuola.een oude vriend van school. × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf TaaltipsLena komt uit een bar na de lunchpauze. Ze heeft een klein kopje koffie in haar hand en gaat naar het kantoor. Op een gegeven moment hoort ze een stem. Het is Noah, een oude vriend van school.
2. “Ehi,“Hé, × Noah!”Noah!” × “È“Het is × tanto cheal lang dat × non ti vedo!”ik je niet zie!” × “Ciao,“Hoi, × Lena!”Lena!” × “Come“Hoe × stai?”gaat het met je?” × “Bene,“Goed, × un po’ impegnata”,een beetje druk,” × dice leizegt zij × e sorride.en zij glimlacht. × “E tu?”“En met jou?” × “Anch’io”,“Ik ook,” × dicezegt hij × NoahNoah × e ride.en hij lacht. × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf TaaltipsHé, Noah! Ik heb je al lang niet gezien! Hoi, Lena! Hoe gaat het met je? “Goed, een beetje druk”, zegt ze en ze glimlacht. “En met jou?” “Ik ook”, zegt Noah en hij lacht.
3. “Che bello rivederti!”“Wat leuk om je weer te zien!” × “Dobbiamo“We moeten × sentircielkaar spreken × con calmarustig × un giorno”,op een dag,” × dicezegt ze × Lena.Lena. × NoahNoah × sorride:hij glimlacht: × “Volentieri.”“Graag.” × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf Taaltips“Wat leuk om je weer te zien!” zegt Lena. “We moeten elkaar een keer rustig spreken,” zegt ze. Noah glimlacht en zegt: “Graag.”
4. GuardanoZij kijken × l’orologio.naar de klok. × “Il mio autobus“Mijn bus × stahij is × arrivando”,aan het komen,” × dicezegt hij × Noah.Noah. × “E io“En ik × devoik moet × andaregaan × a una riunione”,naar een vergadering,” × dicezegt zij × Lena.Lena. × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf TaaltipsZe kijken op de klok. “Mijn bus komt eraan,” zegt Noah. “En ik moet naar een vergadering,” zegt Lena.
5. “Pranziamo“Wij lunchen × insiemesamen × un giorno”,op een dag,” × dicezegt hij × Noah.Noah. × “Buona idea!”“Goed idee!” × dicezegt zij × Lena.Lena. × “Che ne dici“Wat vind je × di mercoledì prossimovan volgende week woensdag × alle 12:30om 12.30 uur × da Pinnucio’s Pizza Bar?”bij Pinnucio’s Pizza Bar?” × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf Taaltips“Laten we een keer samen lunchen,” zegt Noah. “Goed idee!” zegt Lena. “Wat vind je van volgende week woensdag om 12.30 uur bij Pinnucio’s Pizza Bar?”
6. “Perfetto per me”,“Perfect voor mij,” × dicezegt hij × Noah.Noah. × “Perfetto, a presto!”“Perfect, tot snel!” × dicezegt zij × Lena.Lena. × Langzamer0.7xLangzaam0.85xNormaal1xSnel1.15xSneller1.3xVertaal paragraaf Taaltips“Perfect voor mij,” zegt Noah. “Perfect, tot snel!” zegt Lena.
