Grammaticale Fundamenten

De bouwstenen van elke Italiaanse zin

Van woorden naar zinnen

Nu je de klanken en basisuitdrukkingen kent, is het tijd voor de grammaticale fundamenten. Deze elementen zie je in ELKE Italiaanse tekst terug.

Focus vooral op het herkennen van patronen. Je hoeft nog niet alles perfect te kunnen produceren - begrip is nu het belangrijkste voor het lezen van je eerste verhaal.

Hoofdstuk 4

Lidwoorden & Geslacht

De sleutel tot Italiaanse zinsstructuur

In het Italiaans heeft elk zelfstandig naamwoord een geslacht (mannelijk of vrouwelijk). De lidwoorden passen zich hieraan aan.

Bepaalde lidwoorden (de/het)

Deze gebruik je als je het over iets specifieks hebt:

il (mannelijk enkelvoud) โ†’ il libro = het boek Voor medeklinker
lo (mannelijk enkelvoud) โ†’ lo studente = de student Voor s+medeklinker, z, ps, gn, x
l' (mannelijk enkelvoud) โ†’ l'amico = de vriend Voor klinker
la (vrouwelijk enkelvoud) โ†’ la casa = het huis Voor medeklinker
l' (vrouwelijk enkelvoud) โ†’ l'amica = de vriendin Voor klinker
i (mannelijk meervoud) โ†’ i libri = de boeken Meervoud van il
gli (mannelijk meervoud) โ†’ gli studenti = de studenten Meervoud van lo/l'
le (vrouwelijk meervoud) โ†’ le case = de huizen Alle vrouwelijke meervouden

Onbepaalde lidwoorden (een)

Gebruik deze als je het over iets in het algemeen hebt:

un (mannelijk) โ†’ un ragazzo = een jongen Voor medeklinker en klinker
uno (mannelijk) โ†’ uno zaino = een rugzak Voor s+medeklinker, z, ps, gn
una (vrouwelijk) โ†’ una ragazza = een meisje Voor medeklinker
un' (vrouwelijk) โ†’ un'ora = een uur Voor klinker

Geslacht herkennen - Handige patronen

-o Meestal mannelijk
Voorbeelden
libro, ragazzo, albero
Uitzonderingen/Tips
la mano (hand), la foto, la moto
-a Meestal vrouwelijk
Voorbeelden
casa, pizza, strada
Uitzonderingen/Tips
il problema, il sistema, il poeta
-e Kan beide zijn
Voorbeelden
il mare (m), la chiave (v)
Uitzonderingen/Tips
Moet je leren!
-zione Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
stazione, informazione, lezione
Uitzonderingen/Tips
Net als -tie in NL
-tร  Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
cittร , libertร , universitร 
Uitzonderingen/Tips
Net als -teit in NL
-ista Beide mogelijk
Voorbeelden
il/la turista, il/la dentista
Uitzonderingen/Tips
Geslacht bepaalt artikel

Voorbeelden in context

Il ragazzo mangia la pizza โ†’ De jongen eet de pizza
La donna legge un libro โ†’ De vrouw leest een boek
I bambini giocano nel parco โ†’ De kinderen spelen in het park
Le ragazze studiano italiano โ†’ De meisjes studeren Italiaans
L'uomo ha un'idea โ†’ De man heeft een idee
Gli studenti sono in classe โ†’ De studenten zijn in de klas
Hoofdstuk 5

Avere (Hebben) & Bezit

Het tweede belangrijkste werkwoord

Na essere is avere het meest gebruikte werkwoord. Het drukt bezit uit, maar ook gevoelens en leeftijd.

De vervoeging van avere

Belangrijke uitdrukkingen met avere

In het Italiaans gebruik je avere waar wij "zijn" gebruiken:

Bezittelijke voornaamwoorden

Let op: meestal MET lidwoord, behalve bij familie in enkelvoud

il mio/la mia โ†’ mijn il mio libro = mijn boek
il tuo/la tua โ†’ jouw la tua casa = jouw huis
il suo/la sua โ†’ zijn/haar il suo cane = zijn/haar hond
il nostro/la nostra โ†’ ons/onze la nostra famiglia = onze familie
il vostro/la vostra โ†’ jullie il vostro amico = jullie vriend
il loro/la loro โ†’ hun la loro macchina = hun auto
mio padre โ†’ mijn vader Geen lidwoord bij familie!
mia madre โ†’ mijn moeder Geen lidwoord bij familie!
i miei genitori โ†’ mijn ouders WEL lidwoord bij meervoud!

Bezit met di (van)

Hoofdstuk 6

Getallen, Tijd & Dagen

Praktische elementen voor elk verhaal

Deze woorden kom je constant tegen. Ze geven context aan wanneer en hoe vaak dingen gebeuren.

Getallen 1-20

1 = uno (una voor vrouwelijk)
2 = due
3 = tre
4 = quattro
5 = cinque (tjin-kwe)
6 = sei
7 = sette
8 = otto
9 = nove
10 = dieci (djรฉ-tji)
11 = undici
12 = dodici
13 = tredici
14 = quattordici
15 = quindici (kwin-di-tji)
16 = sedici
17 = diciassette
18 = diciotto
19 = diciannove
20 = venti

Tientallen & hogere getallen

30 = trenta (bv. trentuno = 31)
40 = quaranta (bv. quarantadue = 42)
50 = cinquanta (bv. cinquantatrรฉ = 53)
60 = sessanta (bv. sessantotto = 68)
70 = settanta (bv. settantasette = 77)
80 = ottanta (bv. ottantuno = 81)
90 = novanta (bv. novantanove = 99)
100 = cento (bv. centodieci = 110)
1000 = mille (bv. duemila = 2000)
eerste = primo (bv. prima volta = eerste keer)

Dagen van de week

Let op: geen hoofdletter in het Italiaans!

lunedรฌ โ†’ maandag (Let op accent!)
martedรฌ โ†’ dinsdag (Let op accent!)
mercoledรฌ โ†’ woensdag (Let op accent!)
giovedรฌ โ†’ donderdag (Let op accent!)
venerdรฌ โ†’ vrijdag (Let op accent!)
sabato โ†’ zaterdag (Geen accent)
domenica โ†’ zondag (Vrouwelijk!)
il lunedรฌ โ†’ op maandagen (Met lidwoord = elke week)
lunedรฌ โ†’ maandag (Zonder lidwoord = deze/volgende)

Maanden & seizoenen

gennaio
Nederlands
januari
Seizoen
inverno
febbraio
Nederlands
februari
Seizoen
inverno
marzo
Nederlands
maart
Seizoen
primavera
aprile
Nederlands
april
Seizoen
primavera
maggio
Nederlands
mei
Seizoen
primavera
giugno
Nederlands
juni
Seizoen
estate
luglio
Nederlands
juli
Seizoen
estate
agosto
Nederlands
augustus
Seizoen
estate
settembre
Nederlands
september
Seizoen
autunno
ottobre
Nederlands
oktober
Seizoen
autunno
novembre
Nederlands
november
Seizoen
autunno
dicembre
Nederlands
december
Seizoen
inverno

Tijd uitdrukken

Che ora รจ? โ†’ Hoe laat is het?
Sono le due = Het is twee uur
รˆ l'una โ†’ Het is รฉรฉn uur (Enkelvoud voor 1 uur!)
Sono le tre โ†’ Het is drie uur (Meervoud voor rest)
e mezza โ†’ half
le due e mezza = half drie
e un quarto โ†’ kwart over
le tre e un quarto = kwart over drie
meno un quarto โ†’ kwart voor
le quattro meno un quarto = kwart voor vier
di mattina โ†’ 's ochtends
le otto di mattina = acht uur 's ochtends
di pomeriggio โ†’ 's middags
le due di pomeriggio = twee uur 's middags
di sera โ†’ 's avonds
le otto di sera = acht uur 's avonds

Tijdsaanduidingen in verhalen

oggi โ†’ vandaag
Oggi fa bel tempo - Vandaag is het mooi weer
ieri โ†’ gisteren
Ieri sono andato al cinema - Gisteren ben ik naar de bioscoop gegaan
domani โ†’ morgen
Domani รจ domenica - Morgen is het zondag
ora/adesso โ†’ nu
Ora mangiamo - Nu eten we
dopo โ†’ later/daarna
Ci vediamo dopo - We zien elkaar later
prima โ†’ eerst/eerder
Prima di mangiare - Voor het eten
sempre โ†’ altijd
รˆ sempre tardi - Hij is altijd laat
mai โ†’ nooit
Non bevo mai caffรจ - Ik drink nooit koffie
spesso โ†’ vaak
Vado spesso al mare - Ik ga vaak naar zee
qualche volta โ†’ soms
Qualche volta piove - Soms regent het
giร  โ†’ al/reeds
Ho giร  mangiato - Ik heb al gegeten
ancora โ†’ nog
Non ancora - Nog niet