Grammaticale Basis

De bouwstenen van elke Italiaanse zin

Voortgang Pagina 2 van 5

Van woorden naar zinnen

Nu je de klanken en basisuitdrukkingen kent, is het tijd voor de grammaticale fundamenten. Je zult deze elementen in ELKE Italiaanse tekst tegenkomen.

Richt je vooral op het herkennen van patronen. Je hoeft nog niet alles perfect te produceren – begrijpen is nu het belangrijkst om je eerste verhaal te kunnen lezen.

Hoofdstuk 4

Lidwoorden & Geslacht

De sleutel tot correcte Italiaanse zinsstructuur

In het Italiaans heeft elk zelfstandig naamwoord een geslacht (mannelijk of vrouwelijk). De lidwoorden passen zich hieraan aan en beïnvloeden ook bijvoeglijke naamwoorden die erbij horen.

Bepaalde lidwoorden (de/het)

Deze gebruik je als je het over iets specifieks hebt:

💡 Tips

  • Let op het verschil tussen *il* en *lo*: *lo* gebruik je voor woorden met s + medeklinker, z, ps, gn of x.
  • Bij woorden die met een klinker beginnen vervalt de medeklinker: *l’amico, l’amica*.
  • In het meervoud verandert *il → i*, *lo/l’ → gli* en *la/l’ → le*.
il (mannelijk enkelvoud) il libro = het boek Voor een medeklinker
lo (mannelijk enkelvoud) lo studente = de student Voor s + medeklinker, z, ps, gn of x
l' (mannelijk enkelvoud) l'amico = de vriend Voor klinker
la (vrouwelijk enkelvoud) la casa = het huis Voor medeklinker
l' (vrouwelijk enkelvoud) l'amica = de vriendin Voor klinker
i (mannelijk meervoud) i libri = de boeken Meervoud van il
gli (mannelijk meervoud) gli studenti = de studenten Meervoud van lo of l'
le (vrouwelijk meervoud) le case = de huizen Alle vrouwelijke meervouden

Onbepaalde lidwoorden (een)

Gebruik deze als je het over iets onbepaalds of in het algemeen hebt:

💡 Tips

  • “Un” gebruik je voor de meeste mannelijke woorden; “uno” alleen voor s + medeklinker of z.
  • Bij vrouwelijke woorden wordt *una* → *un’* vóór een klinker: *un’amica*.
  • Er bestaat geen meervoudsvorm van onbepaalde lidwoorden – gebruik gewoon het meervoud zonder lidwoord.
un (mannelijk) un ragazzo = een jongen Voor medeklinker en klinker
uno (mannelijk) uno zaino = een rugzak Voor s + medeklinker, z, ps, gn
una (vrouwelijk) una ragazza = een meisje Voor medeklinker
un' (vrouwelijk) un'ora = een uur Voor klinker

Geslacht herkennen – Handige patronen

💡 Tips

  • Woorden op -o zijn meestal mannelijk, op -a meestal vrouwelijk – maar er zijn uitzonderingen.
  • Woorden die op -e eindigen kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn: het artikel toont het geslacht.
  • Woorden op -zione en -tà zijn bijna altijd vrouwelijk; op -ista kunnen beide geslachten zijn.
-o Meestal mannelijk
Voorbeelden
libro, ragazzo, albero
Uitzonderingen / Tips
la mano (hand), la foto, la moto
-a Meestal vrouwelijk
Voorbeelden
casa, pizza, strada
Uitzonderingen / Tips
il problema, il sistema, il poeta
-e Kan beide zijn
Voorbeelden
il mare (m), la chiave (v)
Uitzonderingen / Tips
Moet je uit het hoofd leren!
-zione Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
stazione, informazione, lezione
Uitzonderingen / Tips
Net als -tie in NL
-tà Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
città, libertà, università
Uitzonderingen / Tips
Net als -teit in NL
-ista Beide mogelijk
Voorbeelden
il/la turista, il/la dentista
Uitzonderingen / Tips
Geslacht bepaalt artikel

Oefenzinnen – Artikelen in context

💡 Tips

  • Lees hardop: de klank van *l’*, *lo*, *gli* helpt je de regels te onthouden.
  • Let op hoe het lidwoord overeenkomt met geslacht én aantal van het zelfstandig naamwoord.
  • Gebruik deze zinnen als sjablonen voor je eigen korte zinnen met nieuwe woorden.
Il ragazzo mangia la pizza De jongen eet de pizza
La donna legge un libro De vrouw leest een boek
I bambini giocano nel parco De kinderen spelen in het park
Le ragazze studiano italiano De meisjes studeren Italiaans
L'uomo ha un'idea De man heeft een idee
Gli studenti sono in classe De studenten zijn in de klas
Uno studente è nuovo Een student is nieuw
Una casa è grande Een huis is groot
Hoofdstuk 5

Avere (Hebben) & Bezit

Het tweede belangrijkste werkwoord

Na essere is avere het meest gebruikte werkwoord. Het drukt bezit uit, maar ook gevoelens en leeftijd.

De vervoeging van avere

💡 Tips

  • Let op de stille H in *ho, hai, ha, hanno* – je schrijft hem wel, maar spreekt hem niet uit.
  • *Avere* is onregelmatig, maar komt in bijna elk gesprek voor: oefen de uitspraak van *hanno* en *hai* goed.
  • Gebruik *avere* ook als hulpwerkwoord in samengestelde tijden (zoals *ho parlato*).
io ho (ik heb)
Io ho un gatto
Ik heb een kat
tu hai (jij hebt)
Tu hai ragione
Jij hebt gelijk
lui/lei ha (hij/zij heeft)
Lei ha fame
Zij heeft honger
noi abbiamo (wij hebben)
Noi abbiamo tempo
Wij hebben tijd
voi avete (jullie hebben)
Voi avete una casa
Jullie hebben een huis
loro hanno (zij hebben)
Loro hanno due figli
Zij hebben twee kinderen

Belangrijke uitdrukkingen met avere

In het Italiaans gebruik je avere waar wij “zijn” gebruiken:

💡 Tips

  • In het Italiaans “heb” je honger, dorst of slaap – niet “ben”.
  • Na *avere bisogno di* komt altijd *di* + zelfstandig naamwoord of infinitief: *ho bisogno di dormire*.
  • *Avere* gebruik je ook voor leeftijd: *ho 20 anni*, nooit *sono 20 anni*!
avere fame honger hebben
Ho fame! - Ik heb honger!
avere sete dorst hebben
Hai sete? - Heb je dorst?
avere freddo het koud hebben
Abbiamo freddo - Wij hebben het koud
avere caldo het warm hebben
Ha molto caldo - Hij/zij heeft het erg warm
avere sonno slaperig zijn / slaap hebben
I bambini hanno sonno - De kinderen zijn slaperig
avere paura bang zijn
Ho paura del buio - Ik ben bang voor het donker
avere ragione gelijk hebben
Tu hai ragione - Jij hebt gelijk
avere torto ongelijk hebben
Hanno torto - Zij hebben ongelijk
avere bisogno di nodig hebben
Ho bisogno di aiuto - Ik heb hulp nodig
avere ... anni ... jaar oud zijn
Ho venti anni - Ik ben twintig jaar

Bezittelijke voornaamwoorden

Let op: meestal MET lidwoord, behalve bij familie in enkelvoud.

💡 Tips

  • Bezittelijke voornaamwoorden komen vóór het zelfstandig naamwoord en meestal met een lidwoord: *il mio libro*.
  • Bij familie in enkelvoud laat je het lidwoord weg: *mia madre*, *mio padre*.
  • Bij meervoud van familie gebruik je wél het lidwoord: *i miei genitori*.
il mio/la mia mijn il mio libro = mijn boek
i miei/le mie mijn (meervoud) i miei amici = mijn vrienden
il tuo/la tua jouw la tua casa = jouw huis
i tuoi/le tue jouw (meervoud) i tuoi libri = jouw boeken
il suo/la sua zijn/haar il suo cane = zijn/haar hond
i suoi/le sue zijn/haar (meervoud) le sue chiavi = haar sleutels
il nostro/la nostra ons/onze la nostra famiglia = onze familie
i nostri/le nostre onze (meervoud) i nostri amici = onze vrienden
il vostro/la vostra jullie il vostro amico = jullie vriend
i vostri/le vostre jullie (meervoud) le vostre idee = jullie ideeën
il loro/la loro hun la loro macchina = hun auto
i loro/le loro hun (meervoud) i loro figli = hun kinderen
mio padre mijn vader Geen lidwoord bij familie!
mia madre mijn moeder Geen lidwoord bij familie!
i miei genitori mijn ouders WÉL lidwoord bij meervoud!

Bezit met di (van)

💡 Tips

  • Gebruik *di* om bezit of herkomst aan te geven: *il libro di Anna*, *un ragazzo di Roma*.
  • *Di* verandert naar *del, della, dei, degli, delle* afhankelijk van het lidwoord dat volgt.
  • Let op: *da* betekent iets anders (bij of vanaf), dus niet verwarren met *di*!
il libro di Marco Marco's boek / het boek van Marco
la casa di Anna Anna's huis / het huis van Anna
l'amico di mio fratello de vriend van mijn broer
la macchina del professore de auto van de professor di + il = del
il cane della signora de hond van de mevrouw di + la = della
i giocattoli dei bambini het speelgoed van de kinderen di + i = dei
il colore dello zaino de kleur van de rugzak di + lo = dello
gli amici degli studenti de vrienden van de studenten di + gli = degli
le case delle ragazze de huizen van de meisjes di + le = delle

Veelgemaakte fouten – Let hierop!

Bij het gebruik van avere maken beginners vaak dezelfde fouten. Deze voorbeelden helpen je om ze te vermijden:

💡 Tips

  • Onthoud: *avere* gebruik je bij honger, dorst, kou, slaap, angst en leeftijd.
  • Plaats bijwoorden als *molto* vóór het zelfstandig naamwoord: *molta fame*, *molto caldo*.
  • Controleer altijd het juiste voorzetsel: *paura di*, niet *paura da*.
❌ Sono 20 anni ✅ Ho 20 anni
In het Italiaans “heb” je jaren – je zegt niet “ik ben 20 jaar”.
❌ È fame ✅ Ha fame
Gebruik avere bij honger/dorst: “Hij heeft honger”, niet “Hij is hongerig”.
❌ Il mio madre ✅ Mia madre
Bij familie in enkelvoud géén lidwoord.
❌ Io ho fame molto ✅ Ho molta fame
In het Italiaans komt “molto” vóór het zelfstandig naamwoord.
❌ Lei ha paura da ragni ✅ Lei ha paura di ragni
Na paura gebruik je het voorzetsel di, niet da.
Hoofdstuk 6

Getallen, tijd en dagen

Praktische bouwstenen voor elk verhaal

Deze woorden kom je vaak tegen. Ze helpen je te begrijpen wanneer en hoe vaak iets gebeurt.

Getallen van 1 tot 20

💡 Tips

  • Na 20 (venti) verandert de vorm soms: 21 = ventuno (zonder i), 28 = ventotto.
  • “Uno” wordt “un” vóór een zelfstandig naamwoord: un libro, una casa.
  • Tel hardop – Italianen spreken getallen ritmisch en duidelijk uit.
1 = uno
2 = due
3 = tre
4 = quattro
5 = cinque (tjin-kwe)
6 = sei
7 = sette
8 = otto
9 = nove
10 = dieci (djé-tji)
11 = undici
12 = dodici
13 = tredici
14 = quattordici
15 = quindici (kwin-di-tji)
16 = sedici
17 = diciassette
18 = diciotto
19 = diciannove
20 = venti

Tientallen en grotere getallen

💡 Tips

  • Bij samengestelde getallen vallen klinkers vaak weg: venti + uno → ventuno.
  • “Cento” verandert niet in het meervoud: *duecento*, *trecento*.
  • Duizendtallen: *mille* (enkelvoud) → *mila* (meervoud): *duemila, tremila.*
30 = trenta (bv. trentuno = 31)
40 = quaranta (bv. quarantadue = 42)
50 = cinquanta (bv. cinquantatré = 53)
60 = sessanta (bv. sessantotto = 68)
70 = settanta (bv. settantasette = 77)
80 = ottanta (bv. ottantuno = 81)
90 = novanta (bv. novantanove = 99)
100 = cento (bv. centodieci = 110)
1000 = mille (bv. duemila = 2000)
eerste = primo (bv. prima volta = de eerste keer)

Dagen van de week

Let op: in het Italiaans gebruik je geen hoofdletter!

💡 Tips

  • Gebruik *il* voor herhaling: *il lunedì = elke maandag*.
  • Alle dagen zijn mannelijk behalve *domenica* (vrouwelijk).
  • Dagen op -dì hebben altijd een accent op de laatste lettergreep.
lunedì maandag (Let op accent!)
martedì dinsdag (Let op accent!)
mercoledì woensdag (Let op accent!)
giovedì donderdag (Let op accent!)
venerdì vrijdag (Let op accent!)
sabato zaterdag (Geen accent)
domenica zondag (Vrouwelijk!)
il lunedì op maandag(en) (Met lidwoord = elke week)
lunedì maandag (Zonder lidwoord = deze of volgende maandag)

Maanden en seizoenen

💡 Tips

  • Maanden en seizoenen krijgen geen hoofdletter in het Italiaans.
  • Gebruik *a* voor maanden: *a maggio, a agosto.*
  • Voor seizoenen kun je ook *d’inverno, d’estate* gebruiken (in de winter / in de zomer).
gennaio
Nederlands
januari
Seizoen
inverno
febbraio
Nederlands
februari
Seizoen
inverno
marzo
Nederlands
maart
Seizoen
primavera
aprile
Nederlands
april
Seizoen
primavera
maggio
Nederlands
mei
Seizoen
primavera
giugno
Nederlands
juni
Seizoen
estate
luglio
Nederlands
juli
Seizoen
estate
agosto
Nederlands
augustus
Seizoen
estate
settembre
Nederlands
september
Seizoen
autunno
ottobre
Nederlands
oktober
Seizoen
autunno
novembre
Nederlands
november
Seizoen
autunno
dicembre
Nederlands
december
Seizoen
inverno

De tijd uitdrukken

💡 Tips

  • Alle uren behalve één zijn meervoud: *le due, le tre, le quattro*.
  • Gebruik *è l’una* alleen voor één uur (enkelvoud).
  • Gebruik *e mezza* voor half en *meno un quarto* voor kwart vóór – letterlijk vertaald uit het Italiaans.
Che ora è? Hoe laat is het?
Sono le due = Het is twee uur
È l'una Het is één uur (Enkelvoud voor 1 uur!)
Sono le tre Het is drie uur (Meervoud voor de rest)
e mezza half (na het uur)
le due e mezza = half drie (2:30)
e un quarto kwart over
le tre e un quarto = kwart over drie (3:15)
meno un quarto kwart voor
le quattro meno un quarto = kwart voor vier (3:45)
di mattina 's ochtends
le otto di mattina = acht uur 's ochtends (08:00)
di pomeriggio 's middags
le due di pomeriggio = twee uur 's middags (14:00)
di sera 's avonds
le otto di sera = acht uur 's avonds (20:00)

Tijdsaanduidingen

💡 Tips

  • Gebruik *non ... mai* voor “nooit” en *non ... ancora* voor “nog niet”.
  • Veel tijdsbepalingen staan vooraan in de zin: *Oggi vado al lavoro*, *Domani parto*.
  • *Già* en *ancora* zijn vaak tegenpolen: *già = al*, *ancora = nog (niet).*
oggi vandaag
Oggi fa bel tempo - Vandaag is het mooi weer
ieri gisteren
Ieri sono andato al cinema - Gisteren ben ik naar de bioscoop gegaan
domani morgen
Domani è domenica - Morgen is het zondag
ora/adesso nu
Ora mangiamo - Nu eten we
dopo later / daarna
Ci vediamo dopo - We zien elkaar later
prima eerst / eerder
Prima di mangiare - Voor het eten
sempre altijd
È sempre tardi - Hij is altijd laat
mai nooit
Non bevo mai caffè - Ik drink nooit koffie
spesso vaak
Vado spesso al mare - Ik ga vaak naar zee
qualche volta soms
Qualche volta piove - Soms regent het
già al / reeds
Ho già mangiato - Ik heb al gegeten
ancora nog
Non ancora - Nog niet / nog steeds niet