Werkwoorden & Acties
Wat gebeurt er in het verhaal?
Het hart van elke zin
Werkwoorden brengen verhalen tot leven. Ze vertellen wat personages doen, willen, kunnen en moeten. Gelukkig volgen de meeste Italiaanse werkwoorden drie voorspelbare patronen.
De onregelmatige werkwoorden die we behandelen komen zo vaak voor dat je ze bijna in elke alinea zult tegenkomen. Met deze kennis kun je de rode draad van elk verhaal volgen.
De drie regelmatige patronen
Herken het patroon en begrijp honderden werkwoorden
Ongeveer 90% van alle Italiaanse werkwoorden volgt één van deze drie patronen. Als je deze kent, kun je de betekenis van nieuwe werkwoorden vaak raden. Let op: in het Italiaans wordt het onderwerp (io, tu, lui, etc.) meestal weggelaten omdat de werkwoordsvorm al aangeeft wie de actie uitvoert. We tonen ze hier voor de duidelijkheid, maar in normale zinnen zeg je gewoon "parlo" in plaats van "io parlo".
-ARE werkwoorden (de grootste groep)
Dit patroon komt het meest voor. Let op de uitgangen: bij regelmatige werkwoorden zijn deze altijd hetzelfde voor elke werkwoordstam.
💡 Tips
- Alle regelmatige -ARE werkwoorden volgen hetzelfde patroon: stam + o, i, a, iamo, ate, ano.
- De klemtoon ligt meestal op de tweede lettergreep van achteren: par-LA-re, par-LI-a-mo.
- Na -care en -gare (zoals *cercare*, *pagare*) voeg je een extra “h” toe bij tu/noi: *cerchi*, *cerchiamo*.
parlare = praten / spreken
Veelgebruikte -ARE werkwoorden
💡 Tips
- De meeste -ARE werkwoorden zijn regelmatiger dan in het Nederlands – leer het patroon, niet elk woord apart.
- “Mangiare” en “cercare” voegen soms een extra “i” of “h” toe om uitspraak te behouden: *mangi, cerchi*.
- Gebruik ze vaak in korte zinnen: *Parlo italiano*, *Lavori molto*, *Aspetti?*
-ERE werkwoorden
De tweede groep: minder werkwoorden, maar zeer vaak gebruikt. Bij regelmatige werkwoorden blijven de uitgangen altijd hetzelfde.
💡 Tips
- -ERE werkwoorden hebben vaak een dubbele G of D in sommige vormen: *leggere → leggi / legge*.
- De klemtoon ligt meestal op de voorlaatste lettergreep: *lég-ge-re, lég-go, leg-già-mo*.
- Veelvoorkomende -ERE werkwoorden zijn kort en krachtig: *vedere, prendere, credere, scrivere.*
leggere = lezen
Veelgebruikte -ERE werkwoorden
💡 Tips
- Sommige -ERE werkwoorden zijn onregelmatig, maar de stam blijft vaak herkenbaar: *prendere → ho preso* (in voltooid verleden tijd).
- “Conoscere” betekent “kennen”, maar “sapere” = “weten” – een veelgemaakte fout!
- Gebruik *credere a / in* voor “geloven in”: *Credo in te* = Ik geloof in jou.
-IRE werkwoorden (twee subgroepen)
De derde groep. Let op: sommige -IRE werkwoorden krijgen -isc- in sommige vormen (vooral enkelvoud). Bij regelmatige -IRE werkwoorden blijven de uitgangen altijd hetzelfde.
💡 Tips
- Regelmatige -IRE werkwoorden volgen het patroon: stam + o, i, e, iamo, ite, ono.
- Sommige werkwoorden krijgen extra -isc- in de enkelvoud en bij “loro”: *finisco, pulisci, preferisce, finiscono.*
- De klemtoon verschuift soms: *doRMIre*, *FINIre* – luister goed naar native sprekers.
dormire = slapen (normaal)
Veelgebruikte -IRE werkwoorden
💡 Tips
- Werkwoorden met -isc- voegen dit alleen toe bij io, tu, lui/lei en loro.
- Veel -isc- werkwoorden drukken een verandering uit: *finire, pulire, costruire, capire.*
- Let op de uitspraak: de -isc- klinkt als “isj” of “iesk” afhankelijk van de context.
De onmisbare onregelmatigen
Deze werkwoorden kom je overal tegen
Deze zes werkwoorden zijn onregelmatig maar zo frequent dat je ze uit je hoofd moet kennen. Ze komen in bijna elk gesprek en verhaal voor, maar volgen elk hun eigen patroon.
FARE (doen / maken)
💡 Tips
- “FARE” is extreem veelzijdig: het betekent zowel “doen” als “maken”.
- Vaak gebruikt in vaste combinaties: *fare colazione*, *fare la spesa*, *fare una passeggiata*.
- Let op de uitspraak: *faccio* (uitspraak “fat-tsjo”), *fanno* met dubbele N.
Belangrijke uitdrukkingen met FARE
💡 Tips
- “Fare” + zelfstandig naamwoord maakt talloze vaste combinaties.
- In het weer gebruik je “fa”: *fa caldo, fa freddo*.
- Let op: *fare una foto* = een foto maken, niet *prendere una foto*!
ANDARE (gaan)
💡 Tips
- Gebruik “andare” met *a* of *in*: *vado a Roma*, *vado in Italia*.
- “Andare” + infinitief drukt intentie uit: *vado a studiare* = ik ga studeren.
- Vaste uitdrukking: *va bene!* = oké, goed, prima.
VENIRE (komen)
💡 Tips
- “Venire da” = komen uit / van: *vengo da Milano*.
- “Venire a” = komen om te ...: *vieni a vedere?* = kom je kijken?
- Vaste combinatie: *vieni con me?* = kom je met me mee?
Modale werkwoorden – willen, kunnen, moeten
Deze werkwoorden gebruik je met een infinitief, bijvoorbeeld: *posso mangiare* (ik kan eten).
💡 Tips
- Modale werkwoorden worden altijd gevolgd door een infinitief: *voglio dormire, possiamo uscire*.
- De ontkenning “non” komt vóór het modale werkwoord: *non posso venire* = ik kan niet komen.
- “Sapere” betekent “iets kunnen (weten hoe)”, “potere” = “in staat zijn / mogen”.
VOLERE (willen)
POTERE (kunnen / mogen)
DOVERE (moeten)
Vragen en ontkenningen
Essentieel voor dialogen
In verhalen stellen personages vragen en ontkennen ze dingen. Deze woorden helpen je dialogen te begrijpen.
Vraagwoorden
💡 Tips
- Vraagwoorden staan meestal aan het begin van de zin: *Dove abiti?*, *Perché ridi?*
- “Perché” betekent zowel “waarom” als “omdat”: *Perché piangi? – Perché sono triste.*
- “Quale” verandert naar meervoud: *quale libro?* → *quali libri?*
Vragen maken – drie manieren
💡 Tips
- Het Italiaans gebruikt geen omkering zoals in het Nederlands: *Parli italiano?* betekent al “Spreek je Italiaans?”.
- Intonatie alleen volstaat om van een zin een vraag te maken: *Vieni?* = “Kom je?”.
- Bij formele of bevestigende vragen kun je *È vero che...* of *Non è vero che...* gebruiken.
Ontkenningen met NON
Plaats NON vóór het werkwoord:
💡 Tips
- “Non” komt altijd direct vóór het werkwoord: *non capisco, non è vero.*
- Bij *mi piace* blijft de volgorde hetzelfde: *non mi piace* = ik vind het niet lekker.
- In snelle spraak klinkt “non” vaak kort: *n capisco* i.p.v. *non capisco*.
Andere ontkenningswoorden
Deze woorden gebruik je vaak samen met *non*:
💡 Tips
- Dubbele ontkenning is normaal: *non vedo niente* = ik zie niets.
- “Niente” en “nulla” zijn synoniemen; “nulla” klinkt formeler.
- “Più” betekent “meer”: *non...più* = niet meer, *non...ancora* = nog niet.
Veelgebruikte antwoorden op vragen
💡 Tips
- Korte antwoorden zijn heel gebruikelijk in het Italiaans: *Certo!*, *Va bene!*, *Forse!*
- Gebruik *Non lo so* of *Dipende* voor natuurlijke, beleefde reacties.
- *Purtroppo* en *Per fortuna* voegen emotie toe aan verhalen of gesprekken.
Woorden die dialogen structureren
💡 Tips
- Gebruik deze woorden om natuurlijke dialogen te laten klinken als echte gesprekken.
- *Allora* en *quindi* betekenen “dus”, maar *allora* gebruik je vaker als overgang: *Allora, che facciamo?*
- *Boh* betekent letterlijk “geen idee” – een typisch Italiaans geluid van twijfel.