Werkwoorden & Acties

Wat gebeurt er in het verhaal?

Het hart van elke zin

Werkwoorden brengen verhalen tot leven. Ze vertellen wat personages doen, willen, kunnen en moeten. Gelukkig volgen de meeste Italiaanse werkwoorden drie voorspelbare patronen.

De onregelmatige werkwoorden die we behandelen komen zo vaak voor dat je ze bijna in elke alinea zult tegenkomen. Met deze kennis kun je de rode draad van elk verhaal volgen.

Hoofdstuk 7

De drie regelmatige patronen

Herken het patroon en begrijp honderden werkwoorden

Ongeveer 90% van alle Italiaanse werkwoorden volgt één van deze drie patronen. Als je deze kent, kun je de betekenis van nieuwe werkwoorden vaak raden. Let op: in het Italiaans wordt het onderwerp (io, tu, lui, etc.) meestal weggelaten omdat de werkwoordsvorm al aangeeft wie de actie uitvoert. We tonen ze hier voor de duidelijkheid, maar in normale zinnen zeg je gewoon "parlo" in plaats van "io parlo".

-ARE werkwoorden (de grootste groep)

Dit patroon komt het meest voor. Let op de uitgangen: bij regelmatige werkwoorden zijn deze altijd hetzelfde voor elke werkwoordstam.

💡 Tips

  • Alle regelmatige -ARE werkwoorden volgen hetzelfde patroon: stam + o, i, a, iamo, ate, ano.
  • De klemtoon ligt meestal op de tweede lettergreep van achteren: par-LA-re, par-LI-a-mo.
  • Na -care en -gare (zoals *cercare*, *pagare*) voeg je een extra “h” toe bij tu/noi: *cerchi*, *cerchiamo*.

parlare = praten / spreken

io parlo (ik praat)
tu parli (jij praat)
lui/lei parla (hij / zij praat)
noi parliamo (wij praten)
voi parlate (jullie praten)
loro parlano (zij praten)

Veelgebruikte -ARE werkwoorden

💡 Tips

  • De meeste -ARE werkwoorden zijn regelmatiger dan in het Nederlands – leer het patroon, niet elk woord apart.
  • “Mangiare” en “cercare” voegen soms een extra “i” of “h” toe om uitspraak te behouden: *mangi, cerchi*.
  • Gebruik ze vaak in korte zinnen: *Parlo italiano*, *Lavori molto*, *Aspetti?*
amare houden van
Amo la pizza - Ik houd van pizza
arrivare aankomen
Il treno arriva - De trein komt aan
ascoltare luisteren
Ascolti la musica - Jij luistert naar muziek
aspettare wachten
Aspettiamo il bus - We wachten op de bus
camminare lopen / wandelen
Cammina veloce - Hij loopt snel
cantare zingen
Maria canta bene - Maria zingt goed
cercare zoeken
Cerco le chiavi - Ik zoek de sleutels
chiamare roepen / bellen
Ti chiamo domani - Ik bel je morgen
comprare kopen
Comprano il pane - Zij kopen brood
cucinare koken
Cucina molto bene - Ze kookt heel goed
entrare binnenkomen
Entrano in casa - Ze komen het huis binnen
guardare kijken
Guardo la TV - Ik kijk tv
lavorare werken
Lavora in banca - Hij werkt bij een bank
mangiare eten
Mangiamo insieme - We eten samen
pensare denken
Penso di sì - Ik denk van wel
portare brengen / dragen
Porto una borsa - Ik draag een tas
tornare terugkeren
Torna a casa - Hij komt naar huis terug
trovare vinden
Trovi tutto? - Vind je alles?

-ERE werkwoorden

De tweede groep: minder werkwoorden, maar zeer vaak gebruikt. Bij regelmatige werkwoorden blijven de uitgangen altijd hetzelfde.

💡 Tips

  • -ERE werkwoorden hebben vaak een dubbele G of D in sommige vormen: *leggere → leggi / legge*.
  • De klemtoon ligt meestal op de voorlaatste lettergreep: *lég-ge-re, lég-go, leg-già-mo*.
  • Veelvoorkomende -ERE werkwoorden zijn kort en krachtig: *vedere, prendere, credere, scrivere.*

leggere = lezen

io leggo (ik lees)
tu leggi (jij leest)
lui/lei legge (hij / zij leest)
noi leggiamo (wij lezen)
voi leggete (jullie lezen)
loro leggono (zij lezen)

Veelgebruikte -ERE werkwoorden

💡 Tips

  • Sommige -ERE werkwoorden zijn onregelmatig, maar de stam blijft vaak herkenbaar: *prendere → ho preso* (in voltooid verleden tijd).
  • “Conoscere” betekent “kennen”, maar “sapere” = “weten” – een veelgemaakte fout!
  • Gebruik *credere a / in* voor “geloven in”: *Credo in te* = Ik geloof in jou.
chiedere vragen
Chiede aiuto - Hij vraagt om hulp
chiudere sluiten
Chiudo la porta - Ik sluit de deur
conoscere kennen
Conosci Marco? - Ken je Marco?
correre rennen
I bambini corrono - De kinderen rennen
credere geloven
Non ci credo - Ik geloof het niet
mettere zetten / leggen
Metto il libro qui - Ik leg het boek hier
perdere verliezen
Perdiamo tempo - We verliezen tijd
prendere nemen / pakken
Prendo un caffè - Ik neem een koffie
ricevere ontvangen
Riceve una lettera - Ze ontvangt een brief
rispondere antwoorden
Rispondi subito - Antwoord meteen
scrivere schrijven
Scrivo un'e-mail - Ik schrijf een e-mail
vedere zien
Vedo un amico - Ik zie een vriend
vendere verkopen
Vendono la casa - Ze verkopen het huis
vivere leven / wonen
Vive a Roma - Hij woont in Rome

-IRE werkwoorden (twee subgroepen)

De derde groep. Let op: sommige -IRE werkwoorden krijgen -isc- in sommige vormen (vooral enkelvoud). Bij regelmatige -IRE werkwoorden blijven de uitgangen altijd hetzelfde.

💡 Tips

  • Regelmatige -IRE werkwoorden volgen het patroon: stam + o, i, e, iamo, ite, ono.
  • Sommige werkwoorden krijgen extra -isc- in de enkelvoud en bij “loro”: *finisco, pulisci, preferisce, finiscono.*
  • De klemtoon verschuift soms: *doRMIre*, *FINIre* – luister goed naar native sprekers.

dormire = slapen (normaal)

io dormo (ik slaap)
tu dormi (jij slaapt)
lui/lei dorme (hij / zij slaapt)
noi dormiamo (wij slapen)
voi dormite (jullie slapen)
loro dormono (zij slapen)

Veelgebruikte -IRE werkwoorden

💡 Tips

  • Werkwoorden met -isc- voegen dit alleen toe bij io, tu, lui/lei en loro.
  • Veel -isc- werkwoorden drukken een verandering uit: *finire, pulire, costruire, capire.*
  • Let op de uitspraak: de -isc- klinkt als “isj” of “iesk” afhankelijk van de context.
aprire openen [normaal]
Apro la finestra - Ik open het raam
coprire bedekken [normaal]
Copre il tavolo - Hij dekt de tafel
offrire aanbieden [normaal]
Ti offro un caffè - Ik bied je een koffie aan
partire vertrekken [normaal]
Partono domani - Ze vertrekken morgen
sentire horen / voelen [normaal]
Senti la musica? - Hoor je de muziek?
servire dienen / nodig zijn [normaal]
Mi serve aiuto - Ik heb hulp nodig / Het is nodig
finire beëindigen / klaar zijn [-isc-]
Finisco presto - Ik ben snel klaar
preferire verkiezen [-isc-]
Preferisce il tè - Hij verkiest thee
pulire schoonmaken [-isc-]
Puliscono la casa - Ze maken het huis schoon
spedire verzenden [-isc-]
Spedisco una lettera - Ik verzend een brief
costruire bouwen [-isc-]
Costruiscono case - Ze bouwen huizen
Hoofdstuk 8

De onmisbare onregelmatigen

Deze werkwoorden kom je overal tegen

Deze zes werkwoorden zijn onregelmatig maar zo frequent dat je ze uit je hoofd moet kennen. Ze komen in bijna elk gesprek en verhaal voor, maar volgen elk hun eigen patroon.

FARE (doen / maken)

💡 Tips

  • “FARE” is extreem veelzijdig: het betekent zowel “doen” als “maken”.
  • Vaak gebruikt in vaste combinaties: *fare colazione*, *fare la spesa*, *fare una passeggiata*.
  • Let op de uitspraak: *faccio* (uitspraak “fat-tsjo”), *fanno* met dubbele N.
io faccio (ik doe / maak)
Faccio colazione
Ik ontbijt
tu fai (jij doet / maakt)
Che cosa fai?
Wat doe je?
lui/lei fa (hij / zij doet)
Fa freddo
Het is koud
noi facciamo (wij doen)
Facciamo una pausa
We nemen een pauze
voi fate (jullie doen)
Fate sport?
Doen jullie aan sport?
loro fanno (zij doen)
Fanno rumore
Ze maken lawaai

Belangrijke uitdrukkingen met FARE

💡 Tips

  • “Fare” + zelfstandig naamwoord maakt talloze vaste combinaties.
  • In het weer gebruik je “fa”: *fa caldo, fa freddo*.
  • Let op: *fare una foto* = een foto maken, niet *prendere una foto*!
fare colazione ontbijten (letterlijk: ontbijt maken)
fare la spesa boodschappen doen
fare una domanda een vraag stellen
fare una passeggiata een wandeling maken
fare un viaggio een reis maken
fare attenzione opletten
fare tardi laat zijn
fare presto opschieten
fa caldo / freddo het is warm / koud (voor weeruitdrukkingen)

ANDARE (gaan)

💡 Tips

  • Gebruik “andare” met *a* of *in*: *vado a Roma*, *vado in Italia*.
  • “Andare” + infinitief drukt intentie uit: *vado a studiare* = ik ga studeren.
  • Vaste uitdrukking: *va bene!* = oké, goed, prima.
io vado (ik ga)
Vado a casa
Ik ga naar huis
tu vai (jij gaat)
Dove vai?
Waar ga je heen?
lui/lei va (hij / zij gaat)
Va bene
Het gaat goed / oké
noi andiamo (wij gaan)
Andiamo!
Laten we gaan!
voi andate (jullie gaan)
Andate via?
Gaan jullie weg?
loro vanno (zij gaan)
Vanno al mare
Ze gaan naar zee

VENIRE (komen)

💡 Tips

  • “Venire da” = komen uit / van: *vengo da Milano*.
  • “Venire a” = komen om te ...: *vieni a vedere?* = kom je kijken?
  • Vaste combinatie: *vieni con me?* = kom je met me mee?
io vengo (ik kom)
Vengo subito
Ik kom meteen
tu vieni (jij komt)
Vieni con noi?
Kom je met ons mee?
lui/lei viene (hij / zij komt)
Viene da Roma
Hij komt uit Rome
noi veniamo (wij komen)
Veniamo domani
We komen morgen
voi venite (jullie komen)
Venite anche voi?
Komen jullie ook?
loro vengono (zij komen)
Vengono sempre
Ze komen altijd

Modale werkwoorden – willen, kunnen, moeten

Deze werkwoorden gebruik je met een infinitief, bijvoorbeeld: *posso mangiare* (ik kan eten).

💡 Tips

  • Modale werkwoorden worden altijd gevolgd door een infinitief: *voglio dormire, possiamo uscire*.
  • De ontkenning “non” komt vóór het modale werkwoord: *non posso venire* = ik kan niet komen.
  • “Sapere” betekent “iets kunnen (weten hoe)”, “potere” = “in staat zijn / mogen”.

VOLERE (willen)

voglio ik wil
Voglio un gelato - Ik wil een ijsje
vuoi jij wilt
Vuoi venire? - Wil je komen?
vuole hij / zij wil
Vuole dormire - Hij wil slapen
vogliamo wij willen
Vogliamo partire - We willen vertrekken
volete jullie willen
Volete mangiare? - Willen jullie eten?
vogliono zij willen
Vogliono sapere - Ze willen weten

POTERE (kunnen / mogen)

posso ik kan
Posso aiutarti - Ik kan je helpen
puoi jij kunt
Puoi ripetere? - Kun je herhalen?
può hij / zij kan
Non può venire - Hij kan niet komen
possiamo wij kunnen
Possiamo andare - We kunnen gaan
potete jullie kunnen
Potete aspettare? - Kunnen jullie wachten?
possono zij kunnen
Possono entrare - Ze kunnen binnenkomen

DOVERE (moeten)

devo ik moet
Devo studiare - Ik moet studeren
devi jij moet
Devi ascoltare - Je moet luisteren
deve hij / zij moet
Deve partire - Hij moet vertrekken
dobbiamo wij moeten
Dobbiamo pagare - We moeten betalen
dovete jullie moeten
Dovete decidere - Jullie moeten beslissen
devono zij moeten
Devono lavorare - Ze moeten werken
Hoofdstuk 9

Vragen en ontkenningen

Essentieel voor dialogen

In verhalen stellen personages vragen en ontkennen ze dingen. Deze woorden helpen je dialogen te begrijpen.

Vraagwoorden

💡 Tips

  • Vraagwoorden staan meestal aan het begin van de zin: *Dove abiti?*, *Perché ridi?*
  • “Perché” betekent zowel “waarom” als “omdat”: *Perché piangi? – Perché sono triste.*
  • “Quale” verandert naar meervoud: *quale libro?* → *quali libri?*
Chi? Wie? (Voor personen)
Chi è? - Wie is dat?
Che? / Che cosa? / Cosa? Wat? (Alle drie mogelijk)
Che cosa fai? - Wat doe je?
Dove? Waar? (Plaats)
Dove abiti? - Waar woon je?
Quando? Wanneer? (Tijd)
Quando parti? - Wanneer vertrek je?
Come? Hoe? (Manier)
Come stai? - Hoe gaat het?
Perché? Waarom? (Ook: omdat)
Perché ridi? - Waarom lach je?
Quanto? Hoeveel? (Hoeveelheid)
Quanto costa? - Hoeveel kost het?
Quale? / Quali? Welke? (Keuze)
Quale preferisci? - Welke verkies je?
Di chi? Van wie? (Bezit)
Di chi è questo? - Van wie is dit?
Con chi? Met wie? (Gezelschap)
Con chi vai? - Met wie ga je?
A che ora? Hoe laat? (Tijd)
A che ora arrivi? - Hoe laat kom je aan?

Vragen maken – drie manieren

💡 Tips

  • Het Italiaans gebruikt geen omkering zoals in het Nederlands: *Parli italiano?* betekent al “Spreek je Italiaans?”.
  • Intonatie alleen volstaat om van een zin een vraag te maken: *Vieni?* = “Kom je?”.
  • Bij formele of bevestigende vragen kun je *È vero che...* of *Non è vero che...* gebruiken.
Intonatie
Voorbeeld
Parli italiano?
Vertaling
Spreek je Italiaans?
Uitleg
Alleen toon omhoog
Vraagwoord vooraan
Voorbeeld
Dove vai?
Vertaling
Waar ga je heen?
Uitleg
Vraagwoord + werkwoord
È vero che...?
Voorbeeld
È vero che parti?
Vertaling
Is het waar dat je vertrekt?
Uitleg
Formele constructie

Ontkenningen met NON

Plaats NON vóór het werkwoord:

💡 Tips

  • “Non” komt altijd direct vóór het werkwoord: *non capisco, non è vero.*
  • Bij *mi piace* blijft de volgorde hetzelfde: *non mi piace* = ik vind het niet lekker.
  • In snelle spraak klinkt “non” vaak kort: *n capisco* i.p.v. *non capisco*.
Positief
Parlo italiano
Negatief
Non parlo italiano
Positief
È facile
Negatief
Non è facile
Positief
Mi piace
Negatief
Non mi piace
Positief
Capisco
Negatief
Non capisco
Positief
Ho fame
Negatief
Non ho fame
Positief
Voglio andare
Negatief
Non voglio andare

Andere ontkenningswoorden

Deze woorden gebruik je vaak samen met *non*:

💡 Tips

  • Dubbele ontkenning is normaal: *non vedo niente* = ik zie niets.
  • “Niente” en “nulla” zijn synoniemen; “nulla” klinkt formeler.
  • “Più” betekent “meer”: *non...più* = niet meer, *non...ancora* = nog niet.
niente / nulla niets
Non vedo niente - Ik zie niets
nessuno niemand
Non c'è nessuno - Er is niemand
mai nooit
Non mangio mai carne - Ik eet nooit vlees
neanche / nemmeno ook niet / zelfs niet
Non viene neanche lui - Hij komt ook niet
né...né noch...noch
Non ho né tempo né soldi - Ik heb tijd noch geld
non...più niet meer
Non lavora più - Hij werkt niet meer
non...ancora nog niet
Non è ancora pronto - Het is nog niet klaar

Veelgebruikte antwoorden op vragen

💡 Tips

  • Korte antwoorden zijn heel gebruikelijk in het Italiaans: *Certo!*, *Va bene!*, *Forse!*
  • Gebruik *Non lo so* of *Dipende* voor natuurlijke, beleefde reacties.
  • *Purtroppo* en *Per fortuna* voegen emotie toe aan verhalen of gesprekken.
Certo! Zeker! (Bevestigend)
Certamente Zeker weten (Formeel bevestigend)
Naturalmente Natuurlijk (Vanzelfsprekend)
Va bene Oké / goed (Akkoord)
D'accordo Akkoord (Eens)
Non importa Het maakt niet uit (Onbelangrijk)
Non lo so Ik weet het niet (Onwetend)
Dipende Het hangt ervan af (Onzeker)
Forse Misschien (Mogelijkheid)
Probabilmente Waarschijnlijk (Waarschijnlijk)
Purtroppo Helaas (Spijtig)
Per fortuna Gelukkig (Opluchting)

Woorden die dialogen structureren

💡 Tips

  • Gebruik deze woorden om natuurlijke dialogen te laten klinken als echte gesprekken.
  • *Allora* en *quindi* betekenen “dus”, maar *allora* gebruik je vaker als overgang: *Allora, che facciamo?*
  • *Boh* betekent letterlijk “geen idee” – een typisch Italiaans geluid van twijfel.
Allora Dus / nou (Begin van reactie)
Dunque Dus / welnu (Conclusie of samenvatting)
Quindi Dus / daarom (Gevolg)
Però Maar / echter (Tegenstelling)
Comunque Hoe dan ook (Toch / desondanks)
Infatti Inderdaad (Bevestiging)
Invece Daarentegen (Contrast)
Beh / Boh Tja (Twijfel / onzekerheid)
Ecco Kijk / hier (Aanwijzing of focus)
Guarda Kijk (Aandacht vragen)
Senti Luister (Aandacht vragen)