Grammaticale Grondslagen

De bouwstenen van elke Franse zin

Van woorden naar zinnen

Nu je de klanken en basisuitdrukkingen kent, is het tijd voor de grammaticale grondslagen. Je zult deze elementen in ELKE Franse tekst tegenkomen.

Focus vooral op het herkennen van patronen. Je hoeft nog niet alles perfect te kunnen produceren - begrip is het belangrijkst voor het lezen van je eerste verhaal.

Hoofdstuk 4

Lidwoorden & Geslacht

De sleutel tot Franse zinsstructuur

In het Frans heeft elk zelfstandig naamwoord een geslacht (mannelijk of vrouwelijk). Lidwoorden moeten hiermee overeenkomen.

Bepaalde lidwoorden (de/het)

Gebruik deze wanneer je over iets specifieks praat:

le (mannelijk enkelvoud) โ†’ le livre = het boek Voor medeklinker
la (vrouwelijk enkelvoud) โ†’ la maison = het huis Voor medeklinker
l' (enkelvoud voor klinker) โ†’ l'ami, l'รฉcole = de vriend, de school Voor klinker/h
les (alle meervouden) โ†’ les livres = de boeken Alle meervouden

Onbepaalde lidwoorden (een)

Gebruik deze wanneer je over iets in het algemeen praat:

un (mannelijk) โ†’ un garรงon = een jongen Mannelijk enkelvoud
une (vrouwelijk) โ†’ une fille = een meisje Vrouwelijk enkelvoud
des (meervoud) โ†’ des enfants = kinderen/enkele kinderen Alle meervouden

Delende lidwoorden (wat/enkele)

ANDERS DAN NEDERLANDS: Frans moet "wat" uitdrukken - je kunt het niet weglaten! Nederlands "Ik drink wijn" wordt "Je bois du vin":

Geslacht herkennen - Nuttige patronen

-e Vaak vrouwelijk
Voorbeelden
table, chaise, voiture
Uitzonderingen/Tips
le livre, le musรฉe, le lycรฉe
-tion Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
nation, station, action
Uitzonderingen/Tips
Zoals -tie in Nederlands
-tรฉ Altijd vrouwelijk
Voorbeelden
libertรฉ, beautรฉ, sociรฉtรฉ
Uitzonderingen/Tips
Zoals -teit in Nederlands
-eur Meestal mannelijk
Voorbeelden
professeur, acteur
Uitzonderingen/Tips
la fleur, la couleur
-age Meestal mannelijk
Voorbeelden
garage, voyage, fromage
Uitzonderingen/Tips
la page, la plage
-ment Altijd mannelijk
Voorbeelden
moment, appartement
Uitzonderingen/Tips
Zoals -ment in Nederlands

Voorbeelden in context

Le garรงon mange la pizza โ†’ De jongen eet de pizza
La femme lit un livre โ†’ De vrouw leest een boek
Les enfants jouent dans le parc โ†’ De kinderen spelen in het park
J'aime les croissants โ†’ Ik hou van croissants
Il boit de l'eau โ†’ Hij drinkt water
Elle achรจte des fleurs โ†’ Zij koopt bloemen
Hoofdstuk 5

Avoir (Hebben) & Bezit

Het tweede belangrijkste werkwoord

Na รชtre is avoir het meest gebruikte werkwoord. Het drukt bezit uit en wordt in veel uitdrukkingen gebruikt.

De vervoeging van avoir

Belangrijke uitdrukkingen met avoir

In het Frans gebruik je avoir waar Nederlands "zijn" gebruikt:

Bezittelijke voornaamwoorden

Moeten overeenkomen met het geslacht van wat bezeten wordt:

mon/ma/mes โ†’ mijn mon livre, ma maison = mijn boek, mijn huis
ton/ta/tes โ†’ jouw ton ami, ta voiture = jouw vriend, jouw auto
son/sa/ses โ†’ zijn/haar son chien, sa vie = zijn/haar hond, zijn/haar leven
notre/nos โ†’ ons/onze notre famille, nos amis = onze familie, onze vrienden
votre/vos โ†’ jullie/uw votre maison, vos enfants = jullie huis, jullie kinderen
leur/leurs โ†’ hun leur voiture, leurs parents = hun auto, hun ouders
mon amie โ†’ mijn vriendin Gebruik mon/ton/son voor klinker!
son histoire โ†’ zijn/haar verhaal Voor klinkerklank

Bezit met de (van)

le livre de Marc โ†’ Marcs boek / het boek van Marc
la maison d'Anne โ†’ Annes huis / het huis van Anne
l'ami de mon frรจre โ†’ de vriend van mijn broer
la voiture du professeur โ†’ de auto van de leraar de + le = du
le chat de la voisine โ†’ de kat van de buurvrouw vrouwelijke buurvrouw
les jouets des enfants โ†’ het speelgoed van de kinderen de + les = des
Hoofdstuk 6

Getallen, Tijd & Dagen

Praktische elementen voor elk verhaal

Je komt deze woorden constant tegen. Ze geven context voor wanneer en hoe vaak dingen gebeuren.

Getallen 1-20

1 = un/une (komt overeen met geslacht)
2 = deux (deu)
3 = trois (twa)
4 = quatre (kaa-treu)
5 = cinq (sank)
6 = six (sies)
7 = sept (set)
8 = huit (wiet)
9 = neuf (neuf)
10 = dix (dies)
11 = onze (onz)
12 = douze (doez)
13 = treize (trehz)
14 = quatorze (kaa-torz)
15 = quinze (kanz)
16 = seize (sehz)
17 = dix-sept (die-set)
18 = dix-huit (diez-wiet)
19 = dix-neuf (diez-neuf)
20 = vingt (van)

Tientallen & hogere getallen

LET OP: Frans telt anders na 60!

30 = trente (bv. trente et un = 31)
40 = quarante (bv. quarante-deux = 42)
50 = cinquante (bv. cinquante-trois = 53)
60 = soixante (bv. soixante-huit = 68)
70 = soixante-dix (bv. soixante-dix-sept = 77)
80 = quatre-vingts (bv. quatre-vingt-un = 81)
90 = quatre-vingt-dix (bv. quatre-vingt-dix-neuf = 99)
100 = cent (bv. cent dix = 110)
1000 = mille (bv. deux mille = 2000)
eerste = premier/premiรจre (bv. premiรจre fois = eerste keer)
tweede = deuxiรจme/second (bv. deuxiรจme รฉtage = tweede verdieping)

Dagen van de week

Let op: geen hoofdletter in het Frans!

lundi โ†’ maandag (lun-die)
mardi โ†’ dinsdag (mar-die)
mercredi โ†’ woensdag (mehr-kreu-die)
jeudi โ†’ donderdag (zjeu-die)
vendredi โ†’ vrijdag (vaan-dreu-die)
samedi โ†’ zaterdag (sam-die)
dimanche โ†’ zondag (die-maansj)
le lundi โ†’ op maandagen (Met lidwoord = elke week)
lundi โ†’ maandag (Zonder lidwoord = deze/volgende)

Maanden & seizoenen

janvier
Nederlands
januari
Seizoen
hiver
fรฉvrier
Nederlands
februari
Seizoen
hiver
mars
Nederlands
maart
Seizoen
printemps
avril
Nederlands
april
Seizoen
printemps
mai
Nederlands
mei
Seizoen
printemps
juin
Nederlands
juni
Seizoen
รฉtรฉ
juillet
Nederlands
juli
Seizoen
รฉtรฉ
aoรปt
Nederlands
augustus
Seizoen
รฉtรฉ
septembre
Nederlands
september
Seizoen
automne
octobre
Nederlands
oktober
Seizoen
automne
novembre
Nederlands
november
Seizoen
automne
dรฉcembre
Nederlands
december
Seizoen
hiver

De tijd vertellen

Quelle heure est-il? โ†’ Hoe laat is het?
Il est deux heures = Het is twee uur
Il est une heure โ†’ Het is รฉรฉn uur (Enkelvoud voor 1 uur!)
Il est trois heures โ†’ Het is drie uur (Meervoud voor de rest)
et demie โ†’ half
deux heures et demie = half drie
et quart โ†’ kwart over
trois heures et quart = kwart over drie
moins le quart โ†’ kwart voor
quatre heures moins le quart = kwart voor vier
du matin โ†’ 's ochtends
huit heures du matin = acht uur 's ochtends
de l'aprรจs-midi โ†’ 's middags
deux heures de l'aprรจs-midi = twee uur 's middags
du soir โ†’ 's avonds
huit heures du soir = acht uur 's avonds
midi โ†’ middag (Mannelijk: Il est midi)
minuit โ†’ middernacht (Mannelijk: Il est minuit)

Tijdsuitdrukkingen in verhalen

aujourd'hui โ†’ vandaag
Aujourd'hui il fait beau - Vandaag is het mooi weer
hier โ†’ gisteren
Hier je suis allรฉ au cinรฉma - Gisteren ging ik naar de bioscoop
demain โ†’ morgen
Demain c'est dimanche - Morgen is het zondag
maintenant โ†’ nu
Maintenant nous mangeons - Nu eten we
aprรจs โ†’ na/later
ร€ tout ร  l'heure - Tot straks
avant โ†’ voor
Avant de manger - Voor het eten
toujours โ†’ altijd
Il est toujours en retard - Hij is altijd te laat
jamais โ†’ nooit
Je ne bois jamais de cafรฉ - Ik drink nooit koffie
souvent โ†’ vaak
Je vais souvent ร  la mer - Ik ga vaak naar zee
parfois โ†’ soms
Parfois il pleut - Soms regent het
dรฉjร  โ†’ al
J'ai dรฉjร  mangรฉ - Ik heb al gegeten
encore โ†’ nog/weer
Pas encore - Nog niet
bientรดt โ†’ binnenkort
ร€ bientรดt! - Tot snel!