Beschrijven & Plaatsen

Wie, wat, waar, en hoe ziet het eruit?

De wereld in het verhaal

Verhalen komen tot leven door beschrijvingen. Hoe zien de personages eruit? Waar speelt het zich af? Met deze woorden kun je de wereld van het verhaal visualiseren.

Bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels en familierelaties vormen het decor waarin de actie plaatsvindt. Deze elementen maken het verschil tussen een skelet van gebeurtenissen en een rijk, levendig verhaal.

Hoofdstuk 10

Bijvoeglijke Naamwoorden & Beschrijvingen

Kleur, karakter en kenmerken

Franse bijvoeglijke naamwoorden moeten overeenkomen met geslacht en getal. De meeste komen NA het zelfstandig naamwoord, maar enkele belangrijke komen ervoor (BAGS: Beauty, Age, Goodness, Size).

Overeenkomst bijvoeglijke naamwoorden

De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben 4 vormen:

grand = groot/lang

grand (mannelijk enkelvoud) un grand garçon = een grote jongen
grande (vrouwelijk enkelvoud) une grande fille = een groot meisje
grands (mannelijk meervoud) des grands garçons = grote jongens
grandes (vrouwelijk meervoud) des grandes filles = grote meisjes

heureux = gelukkig

heureux (mannelijk enkelvoud) un homme heureux = een gelukkige man
heureuse (vrouwelijk enkelvoud) une femme heureuse = een gelukkige vrouw
heureux (mannelijk meervoud) des hommes heureux = gelukkige mannen
heureuses (vrouwelijk meervoud) des femmes heureuses = gelukkige vrouwen

BAGS bijvoeglijke naamwoorden (gaan VOOR het zelfstandig naamwoord)

Beauty (Schoonheid), Age (Leeftijd), Goodness (Goedheid), Size (Grootte) - deze gaan ervoor:

beau/belle mooi Schoonheid
une belle maison - een mooi huis
joli(e) mooi/lief Schoonheid
une jolie fleur - een mooie bloem
jeune jong Leeftijd
un jeune homme - een jonge man
vieux/vieille oud Leeftijd
un vieux livre - een oud boek
nouveau/nouvelle nieuw Leeftijd
une nouvelle voiture - een nieuwe auto
bon(ne) goed Goedheid
un bon ami - een goede vriend
mauvais(e) slecht Goedheid
une mauvaise idée - een slecht idee
grand(e) groot Grootte
une grande maison - een groot huis
petit(e) klein Grootte
un petit chat - een kleine kat
gros(se) dik/groot Grootte
un gros problème - een groot probleem

Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden (gaan NA het zelfstandig naamwoord)

facile makkelijk
un exercice facile - een makkelijke oefening
difficile moeilijk
une question difficile - een moeilijke vraag
intéressant(e) interessant
un livre intéressant - een interessant boek
important(e) belangrijk
une décision importante - een belangrijke beslissing
français(e) Frans
la cuisine française - de Franse keuken
cher/chère duur/lief
une voiture chère - een dure auto
libre vrij/beschikbaar
une place libre - een vrije plaats
propre schoon/eigen Voor = eigen
ma propre voiture - mijn eigen auto
dernier/dernière laatste
la semaine dernière - vorige week
prochain(e) volgende
l'année prochaine - volgend jaar

Kleuren

De meeste kleuren veranderen voor geslacht/getal:

rouge
Nederlands
rood
Verandert?
nee
Vormen
rouge (altijd)
jaune
Nederlands
geel
Verandert?
nee
Vormen
jaune (altijd)
vert(e)
Nederlands
groen
Verandert?
ja
Vormen
vert/verte/verts/vertes
bleu(e)
Nederlands
blauw
Verandert?
ja
Vormen
bleu/bleue/bleus/bleues
noir(e)
Nederlands
zwart
Verandert?
ja
Vormen
noir/noire/noirs/noires
blanc/blanche
Nederlands
wit
Verandert?
ja
Vormen
blanc/blanche/blancs/blanches
gris(e)
Nederlands
grijs
Verandert?
ja
Vormen
gris/grise/gris/grises
brun(e)
Nederlands
bruin
Verandert?
ja
Vormen
brun/brune/bruns/brunes
rose
Nederlands
roze
Verandert?
nee
Vormen
rose (altijd)
violet(te)
Nederlands
paars
Verandert?
ja
Vormen
violet/violette/violets/violettes
orange
Nederlands
oranje
Verandert?
nee
Vormen
orange (altijd)
marron
Nederlands
bruin
Verandert?
nee
Vormen
marron (altijd)

Bijvoeglijke naamwoorden die van betekenis veranderen door positie!

Anders dan Nederlands betekenen sommige Franse bijvoeglijke naamwoorden verschillende dingen voor vs na het zelfstandig naamwoord:

ancien
Voor het zelfstandig naamwoord
un ancien prof een voormalig leraar
Na het zelfstandig naamwoord
un livre ancien een oud boek
grand
Voor het zelfstandig naamwoord
un grand homme een groot man
Na het zelfstandig naamwoord
un homme grand een lange man
propre
Voor het zelfstandig naamwoord
ma propre voiture mijn eigen auto
Na het zelfstandig naamwoord
une voiture propre een schone auto
pauvre
Voor het zelfstandig naamwoord
le pauvre homme de arme (zielige) man
Na het zelfstandig naamwoord
un homme pauvre een arme (geen geld) man
cher
Voor het zelfstandig naamwoord
mon cher ami mijn lieve vriend
Na het zelfstandig naamwoord
une voiture chère een dure auto
seul
Voor het zelfstandig naamwoord
la seule solution de enige oplossing
Na het zelfstandig naamwoord
une femme seule een eenzame vrouw

Karaktereigenschappen

gentil(le) aardig
méchant(e) gemeen
sympa(thique) sympathiek
antipathique onsympathiek
intelligent(e) intelligent
bête dom
drôle grappig
ennuyeux/euse saai
joyeux/euse vrolijk
triste verdrietig
calme kalm
nerveux/euse nerveus
courageux/euse moedig
lâche laf
généreux/euse gul
avare gierig
honnête eerlijk
malhonnête oneerlijk
patient(e) geduldig
impatient(e) ongeduldig
Hoofdstuk 11

Voorzetsels & Locatie

Waar alles zich bevindt

Voorzetsels zijn klein maar cruciaal. Ze vertellen waar dingen zijn, waar mensen naartoe gaan, en hoe elementen zich tot elkaar verhouden.

Basis voorzetsels

à = naar/bij/in

Je vais à Paris Ik ga naar Parijs
Je suis à la maison Ik ben thuis
À trois heures Om drie uur

de = van/uit

Le livre de Marc Marcs boek
Je viens de Lyon Ik kom uit Lyon
Une tasse de café Een kopje koffie

dans = in

Dans la chambre In de kamer
Dans deux heures Over twee uur
Dans le livre In het boek

sur = op

Sur la table Op de tafel
Sur Internet Op internet
Un livre sur Paris Een boek over Parijs

sous = onder

Sous le lit Onder het bed
Sous la pluie In de regen
Sous pression Onder druk

avec = met

Avec Marie Met Marie
Avec plaisir Met plezier
Café avec du lait Koffie met melk

sans = zonder

Sans problème Geen probleem
Sans toi Zonder jou
Sans sucre Zonder suiker

pour = voor

Pour toi Voor jou
Pour demain Voor morgen
Pour faire Om te doen

chez = bij iemand thuis

Chez moi Bij mij thuis
Chez le médecin Bij de dokter
Je vais chez Paul Ik ga naar Paul

Samengetrokken voorzetsels

À en de combineren met lidwoorden:

à + le au
Voorbeeld
Je vais au cinéma
Vertaling
Ik ga naar de bioscoop
à + les aux
Voorbeeld
Je parle aux enfants
Vertaling
Ik praat met de kinderen
de + le du
Voorbeeld
Le livre du professeur
Vertaling
Het boek van de leraar
de + les des
Voorbeeld
La maison des voisins
Vertaling
Het huis van de buren

Locatie-uitdrukkingen

ici hier
Viens ici! = Kom hier!
daar
Le livre est là = Het boek is daar
là-bas daarginds
Regarde là-bas = Kijk daarginds
devant voor
Devant la porte = Voor de deur
derrière achter
Derrière la maison = Achter het huis
à côté de naast
À côté de moi = Naast mij
près de dichtbij
Près de la gare = Dichtbij het station
loin de ver van
Loin d'ici = Ver hiervandaan
entre tussen
Entre nous = Tussen ons
parmi onder/tussen
Parmi les fleurs = Tussen de bloemen
vers naar/richting
Vers le centre = Richting het centrum
contre tegen
Contre le mur = Tegen de muur

Veelvoorkomende locaties in verhalen

à la maison thuis Met lidwoord
à l'école op school Met lidwoord
au travail op het werk Samengetrokken
au centre-ville in het centrum Samengetrokken
en ville in de stad Geen lidwoord
à la campagne op het platteland Met lidwoord
à la mer aan zee Met lidwoord
à la montagne in de bergen Met lidwoord
à l'étranger in het buitenland Met lidwoord
à l'église in de kerk Met lidwoord
à la banque bij de bank Met lidwoord
chez le médecin bij de dokter Met mensen: chez
à l'hôpital in het ziekenhuis Met lidwoord
à la gare op het station Met lidwoord
Hoofdstuk 12

Familie & Mensen

De personages in het verhaal

Familie en relaties zijn centrale thema's in Franse verhalen. Deze woorden helpen je begrijpen wie wie is.

Directe familie

Let op: lidwoorden worden gebruikt met bezittelijke voornaamwoorden!

le père vader
mon père = mijn vader
la mère moeder
ma mère = mijn moeder
le fils zoon
mon fils = mijn zoon
la fille dochter
ma fille = mijn dochter
le frère broer
mon frère = mijn broer
la sœur zus
ma sœur = mijn zus
le mari echtgenoot
mon mari = mijn man
la femme vrouw/echtgenote
ma femme = mijn vrouw
les parents ouders
mes parents = mijn ouders
les enfants kinderen
mes enfants = mijn kinderen

Uitgebreide familie

le grand-père grootvader
Meervoud
les grands-pères grootvaders
la grand-mère grootmoeder
Meervoud
les grands-mères grootmoeders
les grands-parents grootouders
Altijd meervoud
l'oncle oom
Meervoud
les oncles ooms
la tante tante
Meervoud
les tantes tantes
le neveu neef
Meervoud
les neveux neven
la nièce nicht
Meervoud
les nièces nichten
le cousin neef (mannelijk)
Meervoud
les cousins neven
la cousine nicht (vrouwelijk)
Meervoud
les cousines nichten
le beau-père schoonvader/stiefvader
Context bepaalt
la belle-mère schoonmoeder/stiefmoeder
Context bepaalt
le gendre schoonzoon
Meervoud
les gendres schoonzonen
la belle-fille schoondochter/stiefdochter
Context bepaalt

Relaties & sociale connecties

Mannelijk
l'ami vriend (mannelijk)
Vrouwelijk
l'amie vriendin
Mannelijk
le copain vriend/vriendje
Vrouwelijk
la copine vriendin
Mannelijk
le petit ami vriendje
Vrouwelijk
la petite amie vriendinnetje
Mannelijk
le fiancé verloofde (m)
Vrouwelijk
la fiancée verloofde (v)
Mannelijk
le collègue collega
Mannelijk
le voisin buurman
Vrouwelijk
la voisine buurvrouw
Mannelijk
le patron baas (mannelijk)
Vrouwelijk
la patronne baas (vrouwelijk)
Mannelijk
l'invité gast (mannelijk)
Vrouwelijk
l'invitée gast (vrouwelijk)
Mannelijk
l'étranger vreemdeling/buitenlander (m)
Vrouwelijk
l'étrangère vreemdeling/buitenlander (v)

Beroepen

Mannelijk
le médecin dokter
Mannelijk
le professeur leraar/professor
Mannelijk
l'enseignant onderwijzer
Vrouwelijk
l'enseignante onderwijzeres
Mannelijk
l'étudiant student
Vrouwelijk
l'étudiante studente
Mannelijk
l'avocat advocaat (m)
Vrouwelijk
l'avocate advocate
Mannelijk
le serveur ober
Vrouwelijk
la serveuse serveerster
Mannelijk
le vendeur verkoper
Vrouwelijk
la vendeuse verkoopster
Mannelijk
l'ouvrier arbeider
Vrouwelijk
l'ouvrière arbeidster
Mannelijk
l'employé werknemer
Vrouwelijk
l'employée werkneemster
Mannelijk
le policier politieagent (m)
Vrouwelijk
la policière politieagente
Mannelijk
le cuisinier kok
Vrouwelijk
la cuisinière kokkin
Mannelijk
le chauffeur chauffeur
Mannelijk
le journaliste journalist
Mannelijk
l'artiste kunstenaar

Leeftijd uitdrukken

J'ai vingt ans Ik ben twintig jaar (hebben + jaren)
Quel âge as-tu? Hoe oud ben je? (Welke leeftijd heb je?)
un enfant de 5 ans een kind van 5 jaar
Il est plus âgé que moi Hij is ouder dan ik
Elle est plus jeune que toi Zij is jonger dan jij
Nous avons le même âge We zijn even oud
une personne âgée een bejaarde
une femme d'âge moyen een vrouw van middelbare leeftijd
un adolescent een tiener
un bébé een baby