Anna zit in een café in Berlijn. Zij kijkt naar haar horloge. Het is drie uur. Zij is vroeg. Haar date Thomas komt om kwart over drie. Anna is nerveus. Zij drinkt water en wacht.
2. Anna
Anna
ist
is
Lehrerin.
lerares.
Sie ist
Zij is
achtundzwanzig
achtentwintig
Jahre
jaar
alt.
oud.
Sie unterrichtet
Zij geeft les
Kunst
kunst
an
op
einem Gymnasium.
een gymnasium.
Ihre Schüler
Haar leerlingen
sind
zijn
fünfzehn
vijftien
und
en
sechzehn
zestien
Jahre
jaar
alt.
oud.
Einige
Sommige
Schüler
leerlingen
lieben
houden van
Kunst.
kunst.
Einige
Sommige
Schüler
leerlingen
kommen
komen
nur,
alleen,
weil
omdat
sie müssen.
zij moeten.
Anna
Anna
versteht
begrijpt
beide
beide
Typen.
types.
Anna is lerares. Zij is achtentwintig jaar oud. Zij geeft kunstles op een gymnasium. Haar leerlingen zijn vijftien en zestien jaar oud. Sommige leerlingen houden van kunst. Sommige leerlingen komen alleen omdat zij moeten. Anna begrijpt beide types.
3. Anna
Anna
hat
heeft
eine Katze.
een kat.
Ihre Katze
Haar kat
heißt
heet
Picasso.
Picasso.
Es ist
Het is
eine seltsame Katze.
een vreemde kat.
Sie frisst
Zij eet
nur
alleen
teures
duur
Futter
voer
und
en
liebt
houdt van
die Farbe
de kleur
Blau.
blauw.
Anna
Anna
weiß
weet
nicht,
niet,
dass
dat
Picasso
Picasso
Blau
blauw
liebt.
houdt van.
Anna heeft een kat. Haar kat heet Picasso. Het is een vreemde kat. Zij eet alleen duur voer en houdt van de kleur blauw. Anna weet niet dat Picasso van blauw houdt.
4. Julia
Julia
ist
is
Annas
Anna's
Freundin.
vriendin.
Julia
Julia
hat
heeft
Anna
Anna
letzte
vorige
Woche
week
angerufen.
gebeld.
Ich habe
Ik heb
einen Freund.
een vriend.
Er heißt
Hij heet
Thomas.
Thomas.
Er ist
Hij is
sehr
heel
nett.
aardig.
Du musst
Jij moet
ihn
hem
kennenlernen!
leren kennen!
Julia is Anna's vriendin. Julia heeft Anna vorige week gebeld. "Ik heb een vriend. Hij heet Thomas. Hij is heel aardig. Jij moet hem leren kennen!"
5. Er mag
Hij houdt van
Bücher.
boeken.
Du magst
Jij houdt van
Bücher.
boeken.
Er hat
Hij heeft
eine Katze.
een kat.
Du hast
Jij hebt
eine Katze.
een kat.
Ihr seid
Jullie zijn
perfekt
perfect
füreinander!
voor elkaar!
Julia
Julia
war
was
sehr
heel
aufgeregt.
opgewonden.
Anna
Anna
hat
heeft
ja
ja
gesagt.
gezegd.
Jetzt
Nu
wartet
wacht
sie
zij
im Café.
in het café.
Sie trägt
Zij draagt
einen roten Schal.
een rode sjaal.
Es ist
Het is
ihr Glücksschal.
haar gelukssjaal.
"Hij houdt van boeken. Jij houdt van boeken. Hij heeft een kat. Jij hebt een kat. Jullie zijn perfect voor elkaar!" Julia was heel opgewonden. Anna heeft ja gezegd. Nu wacht zij in het café. Zij draagt een rode sjaal. Het is haar gelukssjaal.
6. Julia
Julia
hat
heeft
Thomas
Thomas
vom roten Schal
over de rode sjaal
erzählt.
verteld.
Das
Dat
hilft
helpt
Thomas,
Thomas
sie
haar
zu
te
finden.
vinden.
Anna
Anna
schaut
kijkt
auf
naar
die Speisekarte.
de menukaart.
Kaffee
Koffie
kostet
kost
zwei
twee
Euro.
euro.
Tee
Thee
kostet
kost
drei
drie
Euro.
euro.
Bier
Bier
kostet
kost
vier
vier
Euro
euro
pro
per
Glas.
glas.
Sie übt
Zij oefent
in
in
ihrem Kopf,
haar hoofd,
was
wat
sie
zij
sagen
zeggen
will.
wil.
Julia heeft Thomas over de rode sjaal verteld. Dat helpt Thomas haar te vinden. Anna kijkt naar de menukaart. Koffie kost twee euro. Thee kost drie euro. Bier kost vier euro per glas. Zij oefent in haar hoofd wat zij wil zeggen.
7. Ein Mann
Een man
geht
gaat
zum Café.
naar het café.
Er hat
Hij heeft
braune
bruin
Haare
haar
und
en
eine Brille.
een bril.
Er trägt
Hij draagt
eine blaue Jacke.
een blauw jasje.
Er schaut
Hij kijkt
auf
naar
die Tische.
de tafels.
Dann
Dan
läuft
loopt
er
hij
gegen
tegen
einen Stuhl!
een stoel!
Oh!
Oh!
Entschuldigung!
Pardon!
sagt
zegt
er.
hij.
Anna
Anna
versucht
probeert
nicht
niet
zu
te
lachen.
lachen.
Er sieht
Hij ziet
ihren roten Schal.
haar rode sjaal.
Een man gaat naar het café. Hij heeft bruin haar en een bril. Hij draagt een blauw jasje. Hij kijkt naar de tafels. Dan loopt hij tegen een stoel! "Oh! Pardon!" zegt hij. Anna probeert niet te lachen. Hij ziet haar rode sjaal.
