Anna en Thomas kijken elkaar aan. Zij lachen beiden over de langzame ober. "Julia heeft mij over jou verteld," begint Anna. "Zij zegt, jij vindt boeken leuk." Dat lijkt zeker. "Ja, ik hou van boeken. Ik lees elke dag. En jij?" Thomas leunt voorover.
2. Ja,
Ja,
ich
ik
lese
lees
gern,
graag,
sagt
zegt
Anna.
Anna.
Ich
Ik
lese
lees
abends.
's avonds.
Sie
Zij
macht
maakt
eine Geste.
een gebaar.
Was
Wat
liest
lees
du?
jij?
fragt
vraagt
Thomas.
Thomas.
Ich
Ik
mag
vind
Krimis.
misdaadromans leuk.
Detektivgeschichten.
Detectiveverhalen.
Manchmal
Soms
lese
lees
ich
ik
Kunstbücher
kunstboeken
für
voor
die Arbeit.
het werk.
Anna
Anna
spricht
praat
gern
graag
über
over
Bücher.
boeken.
"Ja, ik lees graag," zegt Anna. "Ik lees 's avonds." Zij maakt een gebaar. "Wat lees jij?" vraagt Thomas. "Ik vind misdaadromans leuk. Detectiveverhalen. Soms lees ik kunstboeken voor het werk." Anna praat graag over boeken.
3. Der Kellner
De ober
bringt
brengt
die Getränke.
de drankjes.
Er
Hij
bewegt sich
beweegt zich
wie
als
eine Schnecke.
een slak.
Der Kaffee
De koffie
riecht
ruikt
gut.
goed.
Anna
Anna
tut
doet
Zucker
suiker
in
in
ihren Kaffee.
haar koffie.
Ein Löffel
Een lepel
fällt
valt
auf
op
den Tisch.
de tafel.
Oh nein!
Oh nee!
Der Zucker
De suiker
geht
gaat
überall
overal
hin.
heen.
Kein Problem!
Geen probleem!
Ich
Ik
mache
doe
das
dat
oft,
vaak,
sagt
zegt
Thomas.
Thomas.
Er
Hij
hilft,
helpt
den Zucker
de suiker
zu säubern.
schoon te maken.
De ober brengt de drankjes. Hij beweegt zich als een slak. De koffie ruikt goed. Anna doet suiker in haar koffie. Een lepel valt op de tafel. "Oh nee!" De suiker gaat overal heen. "Geen probleem! Ik doe dat vaak," zegt Thomas. Hij helpt de suiker schoon te maken.
4. Sie
Zij
lachen
lachen
zusammen.
samen.
Das Eis
Het ijs
ist
is
gebrochen.
gebroken.
Wo
Waar
wohnst
woon
du?
jij?
fragt
vraagt
Thomas.
Thomas.
Ich
Ik
wohne
woon
in
in
Prenzlauer Berg.
Prenzlauer Berg.
Es
Het
ist
is
schön,
mooi,
aber
maar
voller
vol
junger Familien.
jonge gezinnen.
Kinderwagen
Kinderwagens
überall!
overal!
Anna
Anna
macht
maakt
eine Schiebebewegung.
een duwbeweging.
Wo
Waar
wohnst
woon
du?
jij?
Zij lachen samen. Het ijs is gebroken. "Waar woon jij?" vraagt Thomas. "Ik woon in Prenzlauer Berg. Het is mooi, maar vol jonge gezinnen. Kinderwagens overal!" Anna maakt een duwbeweging. "Waar woon jij?"
5. Ich
Ik
wohne
woon
in
in
Kreuzberg.
Kreuzberg.
Meine Wohnung
Mijn woning
ist
is
winzig.
piepklein.
So
Zo
winzig!
klein!
Thomas
Thomas
hält
houdt
seine Hände
zijn handen
eng
dicht
zusammen.
bij elkaar.
Wenn
Als
ich
ik
die Tür
de deur
öffne,
open,
stoße
stoot
ich
ik
ans Bett!
tegen het bed!
Sie
Zij
lachen
lachen
beide.
beiden.
Wohnst
Woon
du
jij
allein?
alleen?
fragt
vraagt
Anna.
Anna.
Ja,
Ja,
allein.
alleen.
Na ja,
Nou ja,
mit
met
meiner Katze.
mijn kat.
Sie
Zij
heißt
heet
Hemingway.
Hemingway.
"Ik woon in Kreuzberg. Mijn woning is piepklein. Zo klein!" Thomas houdt zijn handen dicht bij elkaar. "Als ik de deur open, stoot ik tegen het bed!" Zij lachen beiden. "Woon jij alleen?" vraagt Anna. "Ja, alleen. Nou ja, met mijn kat. Zij heet Hemingway."
6. Annas Augen
Anna's ogen
werden
worden
groß.
groot.
Ich
Ik
habe
heb
auch
ook
eine Katze!
een kat!
Sie
Zij
heißt
heet
Picasso.
Picasso.
Sie
Zij
ist
is
aufgeregt.
opgewonden.
Picasso!
Picasso!
Perfekt
Perfect
für
voor
eine Kunstlehrerin.
een kunstlerares.
Thomas
Thomas
mag
vindt
den Namen.
de naam leuk.
Ist
Is
Hemingway
Hemingway
eine gute Katze?
een brave kat?
fragt
vraagt
Anna.
Anna.
Nein!
Nee!
Sie
Zij
ist
is
schrecklich.
vreselijk.
Sie
Zij
schläft
slaapt
auf
op
meiner Computertastatur.
mijn computertoetsenbord.
Sie
Zij
schreibt
schrijft
seltsame
vreemde
E-Mails!
e-mails!
Anna's ogen worden groot. "Ik heb ook een kat! Zij heet Picasso." Zij is opgewonden. "Picasso! Perfect voor een kunstlerares." Thomas vindt de naam leuk. "Is Hemingway een brave kat?" vraagt Anna. "Nee! Zij is vreselijk. Zij slaapt op mijn computertoetsenbord. Zij schrijft vreemde e-mails!"