"We hebben rode wijn en witte wijn," zegt de ober. Hij spreekt elk woord langzaam uit. "Welke regio's?" vraagt Philippe. De ober denkt na. En denkt na. "Bordeaux voor de rode. Loire voor de witte." Nog meer nadenken. "Ook Bourgogne." Hij lijkt onzeker.
2. "J'aime
"Ik hou van
le vin rouge.
rode wijn.
Bordeaux
Bordeaux
c'est
is
bon,"
goed,"
dit
zegt
Marie.
Marie.
"Moi aussi.
"Ik ook.
Deux
Twee
verres
glazen
de Bordeaux,
Bordeaux,
s'il vous plaît,"
alstublieft,"
dit
zegt
Philippe
Philippe
au serveur.
tegen de ober.
Le serveur
De ober
hoche
knikt
la tête
met het hoofd
et
en
part.
vertrekt.
Il
Hij
s'éloigne
loopt weg
très,
heel,
très
heel
lentement.
langzaam.
Ils
Ze
le
hem
regardent
kijken
partir.
weggaan.
"Il
"Hij
marche
loopt
à reculons ?"
achteruit?"
chuchote
fluistert
Marie.
Marie.
Ils
Ze
essaient
proberen
de ne pas
niet te
rire.
lachen.
"Ik hou van rode wijn. Bordeaux is goed," zegt Marie. "Ik ook. Twee glazen Bordeaux, alstublieft," zegt Philippe tegen de ober. De ober knikt met het hoofd en vertrekt. Hij loopt heel, heel langzaam weg. Ze kijken hem weggaan. "Loopt hij achteruit?" fluistert Marie. Ze proberen niet te lachen.
3. Le serveur
De ober
revient
komt terug
avec
met
le vin.
de wijn.
Il
Hij
met
doet
cinq
vijf
minutes
minuten
pour
over
verser
het schenken van
deux verres.
twee glazen.
Ils
Ze
attendent
wachten
patiemment.
geduldig.
"À
"Op
la rencontre
het ontmoeten
de
van
nouvelles
nieuwe
personnes,"
mensen,"
dit
zegt
Philippe.
Philippe.
Ils
Ze
touchent
raken aan
les verres
de glazen
doucement.
zachtjes.
"Aux
"Op
nouvelles
nieuwe
personnes,"
mensen,"
répète
herhaalt
Marie
Marie
et
en
sourit.
lacht.
Le vin
De wijn
est
is
bon.
goed.
Pas
Niet
excellent,
uitstekend,
mais
maar
bon.
goed.
De ober komt terug met de wijn. Hij doet vijf minuten over het schenken van twee glazen. Ze wachten geduldig. "Op het ontmoeten van nieuwe mensen," zegt Philippe. Ze raken de glazen zachtjes aan. "Op nieuwe mensen," herhaalt Marie en lacht. De wijn is goed. Niet uitstekend, maar goed.
4. "Qu'est-ce que
"Wat
vous
u
faites
doet
le week-end ?"
het weekend?"
demande
vraagt
Philippe.
Philippe.
"Je
"Ik
peins
schilder
le samedi
de zaterdag
matin.
ochtend.
Je
Ik
visite
bezoek
les marchés
de markten
pour
voor
l'inspiration."
inspiratie."
Marie
Marie
aime
houdt van
sa routine.
haar routine.
"Le dimanche,
"De zondag
je
ik
corrige
corrigeer
le travail
het werk
des élèves.
van de leerlingen.
Ils
Ze
écrivent
schrijven
sur
over
l'art.
kunst.
Certains
Sommige
essais
opstellen
sont
zijn
très...
heel...
créatifs."
creatief."
Elle
Ze
fait
trekt
une grimace.
een gezicht.
"Wat doet u het weekend?" vraagt Philippe. "Ik schilder de zaterdagochtend. Ik bezoek de markten voor inspiratie." Marie houdt van haar routine. "De zondag corrigeer ik het werk van de leerlingen. Ze schrijven over kunst. Sommige opstellen zijn heel... creatief." Ze trekt een gezicht.