1. Stefan, un turista in Italia, entra in un piccolo ufficio postale. È silenzioso. Ci sono due sportelli e una cassetta rossa per la posta. Tiene in mano una cartolina. Vuole spedirla a casa.
Stefan,
een toerist
in Italië,
Hij komt binnen
in
een klein postkantoor.
Het is
stil.
Er zijn
twee loketten
en een rode brievenbus
voor de post.
Hij houdt
in de hand
een ansichtkaart.
Hij wil
die opsturen
naar huis.
Stefan, een toerist in Italië, komt een klein postkantoor binnen. Het is stil. Er zijn twee loketten en een rode brievenbus voor de post. Hij houdt een ansichtkaart in de hand. Hij wil die naar huis opsturen.