1. À midi les vagues étaient comme des montagnes. Notre bateau montait et descendait, montait et descendait. L'eau s'écrasait sur le pont. Une fois, deux fois, nous avons pensé que notre ancre s'était détachée. Le capitaine a ordonné de jeter une autre ancre. Maintenant nous avions deux ankers qui nous tenaient.
Om twaalf uur
de golven
waren
als
bergen.
Ons schip
ging omhoog
en
omlaag,
omhoog
en
omlaag.
Het water
sloeg
op
het dek.
Eén keer,
twee keer,
wij
hebben
gedacht
dat
ons anker
was
losgeraakt.
De kapitein
heeft
bevolen
te gooien
een
ander
anker.
Nu
wij
hadden
twee ankers
die
ons
vasthielden.
Om twaalf uur waren de golven als bergen. Ons schip ging omhoog en omlaag, omhoog en omlaag. Het water sloeg op het dek. Eén keer, twee keer, dachten wij dat ons anker was losgeraakt. De kapitein beval een ander anker te gooien. Nu hadden wij twee ankers die ons vasthielden.