Voice: Adrien

Maîtrisez les 75 Verbes Essentiels Français

(Leer de 75 Essentiële Franse Werkwoorden)

De 75 Essentiële Franse Werkwoorden

In dit verhaal bespreken we de 75 meest voorkomende werkwoorden van de Franse taal. Hiermee krijg je een goed begrip van de meest essentiële werkwoorden en hun vervoegingen.

Franse Persoonsvormen

Het Frans heeft de volgende persoonsvormen:

Je (ik)
Tu (jij)
Il/Elle (hij/zij)
Nous (wij)
Vous (jullie/u)
Ils/Elles (zij meervoud)

Let op: Bij il/elle en ils/elles gebruiken we in de voorbeelden alleen il en ils. De vervoeging is identiek voor beide geslachten.

Voorbeeld: Het Werkwoord Dormir (Slapen)

We geven nu een kort voorbeeld met het werkwoord dormir (slapen) in de tegenwoordige tijd:

Je dors dans le lit. (Ik slaap in het bed)

Tu dors dans le lit. (Jij slaapt in het bed)

Il dort dans le lit. (Hij slaapt in het bed)

Nous dormons dans le lit. (Wij slapen in het bed)

Vous dormez dans le lit. (Jullie slapen/U slaapt in het bed)

Ils dorment dans le lit. (Zij slapen in het bed)

💡 Belangrijk Patroon: Merk op hoe de stam verandert van 'dorm-' naar 'dor-' in de enkelvoudige vormen. Dit is typisch voor -ir werkwoorden zoals dormir, partir en sentir.

Uitspraak Begrijpen

De uitgangen van Franse werkwoorden worden vaak niet uitgesproken:

• De 's' in dors is stil
• De 't' in dort is stil
• De 'ent' in dorment klinkt als een simpele [ɔʁm]

**Dit betekent dat je dors, tu dors en il dort bijna identiek klinken wanneer ze worden uitgesproken!**

De -ent Uitgang bij Andere Werkwoorden

Dit patroon zie je ook bij andere werkwoorden. Neem bijvoorbeeld pouvoir (kunnen):

Ils peuvent faire cela. (Zij kunnen dat doen)

De uitgang '-ent' in peuvent wordt niet uitgesproken - je hoort alleen [pœv]. Dit is een consistent patroon in het Frans: de derde persoon meervoud eindigt op -ent, maar deze letters zijn stil in de uitspraak.

---

Nu volgen de 75 belangrijkste Franse werkwoorden met hun complete vervoegingen. Elk werkwoord wordt gepresenteerd met zes voorbeeldzinnen die alle persoonsvormen demonstreren.

1. Être - Zijn






2. Avoir - Hebben






3. Faire - Doen/Maken






4. Dire - Zeggen






5. Aller - Gaan






6. Voir - Zien






7. Savoir - Weten






8. Pouvoir - Kunnen






9. Falloir - Moeten (onpersoonlijk)

10. Vouloir - Willen