1. Endlich, endlich erreichten wir das Ufer. Männer zogen unser Boot auf den Sand. Wir waren sicher. Am Leben. Ich fiel auf den Strand und konnte nicht aufstehen. Ich war am Leben, aber ich fühlte mich innerlich tot. Gott hatte mich gerettet, aber warum? Ich verdiente es nicht.
Eindelijk,
eindelijk
bereikten
wij
de oever.
Mannen
trokken
onze boot
op
het zand.
Wij
waren
veilig.
In leven.
Ik
viel
op
het strand
en
kon
niet
opstaan.
Ik
was
in leven,
maar
ik
voelde
me
innerlijk
dood.
God
had
mij
gered,
maar
waarom?
Ik
verdiende
het
niet.
Eindelijk, eindelijk bereikten wij de oever. Mannen trokken onze boot op het zand. Wij waren veilig. In leven. Ik viel op het strand en kon niet opstaan. Ik was in leven, maar ik voelde me innerlijk dood. God had mij gered, maar waarom? Ik verdiende het niet.