In deze les ontdek je werkwoorden om je gedachten, gevoelens en keuzes uit te drukken.
43. Pensare - Denken
Io
Ik
penso
denk
molto.
veel.
Tu
Jij
pensi
denkt
molto.
veel.
Lui
Hij
pensa
denkt
molto.
veel.
Noi
Wij
pensiamo
denken
molto.
veel.
Voi
Jullie
pensate
denken
molto.
veel.
Loro
Zij
pensano
denken
molto.
veel.
Ik denk veel. Jij denkt veel. Hij denkt veel. Wij denken veel. Jullie denken veel. Zij denken veel.
44. Capire - Begrijpen
Io
Ik
capisco
begrijp
la domanda.
de vraag.
Tu
Jij
capisci
begrijpt
la domanda.
de vraag.
Lui
Hij
capisce
begrijpt
la domanda.
de vraag.
Noi
Wij
capiamo
begrijpen
la domanda.
de vraag.
Voi
Jullie
capite
begrijpen
la domanda.
de vraag.
Loro
Zij
capiscono
begrijpen
la domanda.
de vraag.
Ik begrijp de vraag. Jij begrijpt de vraag. Hij begrijpt de vraag. Wij begrijpen de vraag. Jullie begrijpen de vraag. Zij begrijpen de vraag.
45. Ricordare - Herinneren
Io
Ik
ricordo
herinner
questo giorno.
deze dag.
Tu
Jij
ricordi
herinnert
questo giorno.
deze dag.
Lui
Hij
ricorda
herinnert
questo giorno.
deze dag.
Noi
Wij
ricordiamo
herinneren
questo giorno.
deze dag.
Voi
Jullie
ricordate
herinneren
questo giorno.
deze dag.
Loro
Zij
ricordano
herinneren
questo giorno.
deze dag.
Ik herinner deze dag. Jij herinnert deze dag. Hij herinnert deze dag. Wij herinneren deze dag. Jullie herinneren deze dag. Zij herinneren deze dag.
46. Dimenticare - Vergeten
Io
Ik
dimentico
vergeet
gli appuntamenti.
de afspraken.
Tu
Jij
dimentichi
vergeet
gli appuntamenti.
de afspraken.
Lui
Hij
dimentica
vergeet
gli appuntamenti.
de afspraken.
Noi
Wij
dimentichiamo
vergeten
gli appuntamenti.
de afspraken.
Voi
Jullie
dimenticate
vergeten
gli appuntamenti.
de afspraken.
Loro
Zij
dimenticano
vergeten
gli appuntamenti.
de afspraken.
Ik vergeet de afspraken. Jij vergeet de afspraken. Hij vergeet de afspraken. Wij vergeten de afspraken. Jullie vergeten de afspraken. Zij vergeten de afspraken.
47. Conoscere - Kennen
Io
Ik
conosco
ken
questa città.
deze stad.
Tu
Jij
conosci
kent
questa città.
deze stad.
Lui
Hij
conosce
kent
questa città.
deze stad.
Noi
Wij
conosciamo
kennen
questa città.
deze stad.
Voi
Jullie
conoscete
kennen
questa città.
deze stad.
Loro
Zij
conoscono
kennen
questa città.
deze stad.
Ik ken deze stad. Jij kent deze stad. Hij kent deze stad. Wij kennen deze stad. Jullie kennen deze stad. Zij kennen deze stad.
48. Cercare - Zoeken
Io
Ik
cerco
zoek
le chiavi.
de sleutels.
Tu
Jij
cerchi
zoekt
le chiavi.
de sleutels.
Lui
Hij
cerca
zoekt
le chiavi.
de sleutels.
Noi
Wij
cerchiamo
zoeken
le chiavi.
de sleutels.
Voi
Jullie
cercate
zoeken
le chiavi.
de sleutels.
Loro
Zij
cercano
zoeken
le chiavi.
de sleutels.
Ik zoek de sleutels. Jij zoekt de sleutels. Hij zoekt de sleutels. Wij zoeken de sleutels. Jullie zoeken de sleutels. Zij zoeken de sleutels.
49. Scegliere - Kiezen
Io
Ik
scelgo
kies
il film.
de film.
Tu
Jij
scegli
kiest
il film.
de film.
Lui
Hij
sceglie
kiest
il film.
de film.
Noi
Wij
scegliamo
kiezen
il film.
de film.
Voi
Jullie
scegliete
kiezen
il film.
de film.
Loro
Zij
scelgono
kiezen
il film.
de film.
Ik kies de film. Jij kiest de film. Hij kiest de film. Wij kiezen de film. Jullie kiezen de film. Zij kiezen de film.
50. Provare - Proberen/Passen
Io
Ik
provo
pas
la maglietta.
het T-shirt.
Tu
Jij
provi
past
la maglietta.
het T-shirt.
Lui
Hij
prova
past
la maglietta.
het T-shirt.
Noi
Wij
proviamo
passen
la maglietta.
het T-shirt.
Voi
Jullie
provate
passen
la maglietta.
het T-shirt.
Loro
Zij
provano
passen
la maglietta.
het T-shirt.
Ik pas het T-shirt. Jij past het T-shirt. Hij past het T-shirt. Wij passen het T-shirt. Jullie passen het T-shirt. Zij passen het T-shirt.
51. Sperare - Hopen
Io
Ik
spero
hoop
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Tu
Jij
speri
hoopt
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Lui
Hij
spera
hoopt
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Noi
Wij
speriamo
hopen
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Voi
Jullie
sperate
hopen
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Loro
Zij
sperano
hopen
in una bella giornata.
op een mooie dag.
Ik hoop op een mooie dag. Jij hoopt op een mooie dag. Hij hoopt op een mooie dag. Wij hopen op een mooie dag. Jullie hopen op een mooie dag. Zij hopen op een mooie dag.
52. Preferire - Liever Hebben/Verkiezen
Io
Ik
preferisco
heb liever
il tè.
thee.
Tu
Jij
preferisci
hebt liever
il tè.
thee.
Lui
Hij
preferisce
heeft liever
il tè.
thee.
Noi
Wij
preferiamo
hebben liever
il tè.
thee.
Voi
Jullie
preferite
hebben liever
il tè.
thee.
Loro
Zij
preferiscono
hebben liever
il tè.
thee.
Ik heb liever thee. Jij hebt liever thee. Hij heeft liever thee. Wij hebben liever thee. Jullie hebben liever thee. Zij hebben liever thee.