(Leer de 100 Essentiële Werkwoorden)
In deze les leer je werkwoorden die onmisbaar zijn bij winkelen, betalen, eten bestellen en reserveringen maken.
Ik koop het brood. Jij koopt het brood. Hij koopt het brood. Wij kopen het brood. Jullie kopen het brood. Zij kopen het brood.
Ik verkoop fruit op de markt. Jij verkoopt fruit op de markt. Hij verkoopt fruit op de markt. Wij verkopen fruit op de markt. Jullie verkopen fruit op de markt. Zij verkopen fruit op de markt.
Ik betaal de rekening in het restaurant. Jij betaalt de rekening in het restaurant. Hij betaalt de rekening in het restaurant. Wij betalen de rekening in het restaurant. Jullie betalen de rekening in het restaurant. Zij betalen de rekening in het restaurant.
Ik geef veel geld uit. Jij geeft veel geld uit. Hij geeft veel geld uit. Wij geven veel geld uit. Jullie geven veel geld uit. Zij geven veel geld uit.
Ik reserveer een tafel in het restaurant. Jij reserveert een tafel in het restaurant. Hij reserveert een tafel in het restaurant. Wij reserveren een tafel in het restaurant. Jullie reserveren een tafel in het restaurant. Zij reserveren een tafel in het restaurant.
Ik bestel een pizza. Jij bestelt een pizza. Hij bestelt een pizza. Wij bestellen een pizza. Jullie bestellen een pizza. Zij bestellen een pizza.
